GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummers gerechtshof 200.098.479/01 en 200.090.854/01
(zaaknummers rechtbank Assen 81420/HA ZA 10-627 en 81260 HA ZA 10-602)
arrest van de eerste kamer van 11 juni 2013
in de gevoegde zaken van:
Procedure A zaaknummer 200.098.479/01
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
hierna: [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
hierna: [appellant sub 2],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. B. Nijman, kantoorhoudend te Wageningen,
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde sub 1],
advocaat: mr. P. Sipma, kantoorhoudend te Drachten.
2. de Staat der Nederlanden (ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie),
zetelende te Den Haag,
hierna te noemen: de Staat,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. E. Sportel, kantoorhoudende te Groningen.
Procedure B zaaknummer 200.090.854/01
[appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
hierna: [appellant sub 1],
appellant
in eerste aanleg: eiser,
advocaat: mr. B. Nijman, kantoorhoudend te Wageningen,
1. [geïntimeerde sub 1],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde sub 1],
advocaat: mr. P. Sipma, kantoorhoudend te Drachten.
2. de Staat der Nederlanden (ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie),
zetelende te Den Haag,
hierna te noemen: de Staat,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. E. Sportel, kantoorhoudende te Groningen.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 10 april 2012 in de zaak met het nummer 200.090.854/01 hier over.
1. Het verdere verloop van de gedingen in hoger beroep
1.1 Na het arrest van 10 april 2012 hebben [appellanten] c.q. [appellant sub 1] in elke zaak een memorie van grieven genomen en heeft [geïntimeerde sub 1] in elke zaak een memorie van antwoord genomen.
De Staat heeft verzuimd een memorie van antwoord te nemen. Haar is terzake tweemaal akte niet dienen verleend.
1.2 Vervolgens hebben uitsluitend ([sub 1]) [appellant] (c.s.) in beide op de rol gevoegde zaken arrest gevraagd onder overlegging van de processtukken.
1.3 In het overgelegde procesdossier van procedure A ontbrak de conclusie van antwoord zijdens de Staat. Deze is op verzoek van het hof nog aan het procesdossier toegevoegd.
2. Ten aanzien van de feiten
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
2.1 Zowel [appellanten] als [geïntimeerde sub 1] oefenen een landbouwbedrijf uit. De gronden van het landbouwbedrijf van [appellanten] zijn in bezit van [appellant sub 1].
Een gedeelte van de gronden van elk van de bedrijven is betrokken geweest in de ruilverkaveling (op basis van de Landinrichtingwet) Odoorn.
2.2 [appellant sub 1] en [geïntimeerde sub 1] hebben beiden na de peildatum in genoemde ruilverkaveling gronden (buiten het blok) bijgekocht, die tot complicaties bij de toedeling hebben geleid. Beiden hebben bezwaar gemaakt tegen het aanvankelijk ter inzage gelegde plan van toedeling.
2.3 De Landinrichtingscommissie in genoemde ruilverkaveling Odoorn (verder: de Landinrichtingscommissie) heeft problemen aan de zijde van [appellant sub 1] ten aanzien van het ter inzage gelegde plan van toedeling opgelost met een toedeling nabij de [straat A] te [woonplaats] ter grootte van 6.36 hectare.
2.4 Bij de behandeling van de bezwaren van [geïntimeerde sub 1] tegen het plan van toedeling ten overstaan van de meervoudige kamer van de rechtbank Assen op 11 september 2008 is door de Landinrichtingscommissie als alternatief "E" een toedeling gepresenteerd in de nabijheid van de [straat A] te [woonplaats]. De Landinrichtingscommissie heeft ter zitting voor de toewijzing van dit alternatief gepleit. Deze alternatieve toedeling overlapt voor een gedeelte met de alternatieve toedeling aan [appellant sub 1]. De Landinrichtingscommissie heeft verzuimd de rechtbank Assen van de alternatieve toedeling aan [appellant] te berichten.
Bij vonnis van 8 november 2008 heeft de rechtbank Assen beslist dat [geïntimeerde sub 1] conform alternatief "E" zou moeten worden toebedeeld.
2.5 In het definitieve plan van toedeling en de daarop gevolgde akte van toedeling is aan dit vonnis per abuis geheel voorbijgegaan. De eerder aan [appellant sub 1] toebedeelde gronden aan de [straat A] zijn integraal aan hem toebedeeld.
2.6 De advocaat van [geïntimeerde sub 1] heeft op 21 april 2009 een brief aan de Landinrichtingscommissie gezonden met ondermeer de volgende passage:
"Deze kavels hebben volgens een brief van 24 juli 2008 een oppervlakte van in totaal circa 7.68 hectare. Ingevolge de bijwerking kadastrale registratie (landinrichting), d.d. 16 maart 2009 heeft cliënte echter nu maar een oppervlakte van 6.57.75 hectare toebedeeld gekregen. Cliënte heeft hierover bij de Landinrichtingscommissie en/of het Kadaster al gereclameerd, maar tot op heden heeft er nog geen correctie plaatsgevonden. Ook heeft cliënte uitdrukkelijk gevraagd naar kaarten en/of een beschrijving van desbetreffende kavels, maar daaraan is geen gevolg gegeven. Ik verzoek u deze gegevens op grond van de W.O.B. alsnog binnen 5 dagen na dagtekening naar mij toe te zenden."
2.7 Op grond van deze correspondentie heeft de Landinrichtingscommissie opdracht gegeven voor het opstellen van een rectificatieakte waarbij aan Bloemendeel alsnog een perceelsgedeelte, groot 1.10.75 ha van de aan [appellant sub 1] toebedeelde percelen aan [geïntimeerde sub 1] wordt toebedeeld, zodat zijn totale toedeling ter plaatse van de [straat A] alsnog op 7.68 ha komt.
2.8 De herstelakte waarin ondermeer dit is geregeld, is op 24 februari 2010 verleden ten overstaan van notaris [notaris] te Coevorden.
2.9 De totale inbreng in de ruilverkaveling Odoorn van [geïntimeerde sub 1] bedroeg 26.40.89 ha met een waarde van € 379.747. In het oorspronkelijke ter inzage gelegde plan van toedeling bedroeg diens toedeling 28.10.25 ha tegen een waarde van € 413.340. In het definitieve plan (voor de rectificatieakte) 27.16.80 hectare met een waarde van € 380.680,-.
2.10 [appellant] heeft eveneens een overbedeling gekregen, ook na het passeren van de rectificatieakte.
3. De procedures in eerste aanleg
3.1 In procedure A heeft [geïntimeerde sub 1] gevorderd dat aan hem alle grond wordt overgedragen die correspondeert met de kavelnummers genoemd in het vonnis van de rechtbank Assen van 8 november 2008.
3.2 In procedure B heeft [appellant sub 1] daarentegen gevorderd dat de rectificatieakte van 24 februari 2010 ongedaan wordt gemaakt voor zover deze ziet op de gronden rond de [straat A] te [woonplaats] die in de akte van toedeling van 4 maart 2009 aan hem waren toebedeeld.
3.3 De rechtbank heeft in beide procedures ten gunste van [geïntimeerde sub 1] beslist en de Staat in de kosten van [geïntimeerde sub 1]. de kosten van [appellant] en de Staat heeft de rechtbank tussen hen gecompenseerd omdat de Landinrichtingscommissie een chaos veroorzaakt had.
4. De positie van [appellanten] in procedure A.
4.1 [appellanten] waren in procedure A in eerste aanleg formeel gedaagde. Zij hebben in hoger beroep de Staat gedagvaard, hoewel die in eerste aanleg hun medegedaagde was. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een medegedaagde niet in appel als geïntimeerde betrokken worden (vgl. HR 21 februari 1992, NJ 1992, 336).
4.2 Indien procedure A evenwel nader wordt beschouwd, valt op dat [geïntimeerde sub 1] in eerste aanleg geen vordering tegen [appellanten] heeft geformuleerd. In zijn memorie van antwoord geeft hij onder 5 aan dat hij heeft beoogd [appellanten] als belanghebbenden bij het geding in de gelegenheid te stellen hun mening te geven. Daarmee geeft hij kennelijk aan dat hij [appellanten] de positie van derde als partij in de zin van 118 Rv heeft willen geven. Het hof is van oordeel dat [appellanten] in die hoedanigheid, als partij in het geding, ook hoger beroep kunnen instellen, zowel tegen [geïntimeerde sub 1] als tegen de Staat. Het hof acht voldoende termen aanwezig om [appellanten] materieel als derden in de zin van artikel 118 Rv te beschouwen en hen in die hoedanigheid ook als appelgerechtigd aan te merken, zodat er geen reden is hen niet-onvankelijk te verklaren in procedure A.
4.3 Daarmee is voorts gegeven dat [appellanten] geen belang meer hebben bij de behandeling van hun grief V in procedure A, die betrekking heeft op wijze van dagvaarden van [appellanten]
5. De beoordeling van de grieven in beide procedures
5.1 Niet langer in geschil is dat op de ruilverkaveling Odoorn de Landinrichtingswet van toepassing was en niet de Wet Inrichting Landelijk gebied.
5.2 Het hof stelt vast dat de Staat, door de gebrekkige wijze waarop de Landinrichtingscommissie heeft gehandeld ten aanzien van de toedeling van kavels aan de [straat A] te [woonplaats], het voorliggende conflict in het leven heeft geroepen. Door deze gebrekkige wijze van optreden van de Landinrichtingscommissie is een geschil ontstaan betreffende de naleving van het onherroepelijke vonnis van de rechtbank Assen van 8 oktober 2008 enerzijds en anderzijds de rechten die een rechthebbende kan ontlenen aan het passeren van een akte van toedeling in een ruilverkaveling. Hierdoor moet het hof nu materieel over een landinrichting te oordelen, waar deze materie normaal gesproken niet aan hoger beroep is onderworpen.
5.3 Voorwerp van deze appelprocedure zijn uitsluitend de vonnissen van 30 maart 2011 en niet het vonnis van 8 oktober 2008 van de rechtbank Assen. Voor zover [appellanten] hun pijlen tegen dat laatgenoemde vonnis richten, zijn zij in deze procedure aan het verkeerde adres. Daarop strandt dan ook grief III in procedure A. Dat de kavelnummers die in dat vonnis zijn vermeld inmiddels door hernummering alweer waren aangepast, maakt het vonnis niet van onwaarde. Wat de rechtbank daarbij heeft willen beslissen, is afdoende helder.
5.4 Wat wel een punt van discussie is, of de rechtbank beoogd heeft de exacte oppervlakte van de in dat vonnis genoemde kavelnummers aan [geïntimeerde sub 1] toe te delen. Nergens in het vonnis van 8 november 2008 noch in de overgelegde, daaraan ten grondslag liggende pleitnotitie van mr. Sportel namens de Landinrichtingscommissie komt de oppervlakte van 9.78.2 van de genoemde kavelnummers voor, gelijk ook [appellanten] in grief I in procedure A betogen. Het komt het hof voor dat ook [geïntimeerde sub 1] dat mogelijk zelf niet wist, waarbij het hof verwijst naar de hiervoor onder 2.6 geciteerde brief van mr. Sipma van 21 april 2009. Daarbij wordt verwezen naar een brief van de 24 juli 2008 - derhalve van vóór de zitting van de meervoudige kamer van 11 september 2008 - waarin een totale oppervlakte van 7.68 ha genoemd wordt.
5.5 Het hof verzoekt De Staat om deze brief alsnog in het geding te brengen. Vooralsnog gaat het hof ervan uit dat [geïntimeerde sub 1] ter zitting van 8 september 2011 is uitgegaan van een toedeling van 7.68 ha aan de [straat A] en dat het vonnis van de rechtbank Assen van 8 november 2008 ook in die zin begrepen moet worden, en aldus het appel van [appellanten] in zaak A terecht is voorgedragen.
5.6 Het hof wijst er voorts op dat de Landinrichtingswet bij bezwaren tegen een ter inzage gelegd plan van toedeling van de volgende systematiek uitging:
• In eerste instantie probeert de Landinrichtingscommissie de bezwaren op te lossen (artikel 202, onder a, jo. artikel 172) Lukt dat, dan past de commissie het plan aan (artikel 202, onder a, jo. artikel 172, lid 3).
• Slaagt de commissie niet dan worden de bezwaren doorgestuurd naar de Rechter-commissaris (artikel 202, onder a, jo. artikel 174). Die waagt ook een poging de bezwaren te regelen (artikel 202, onder c, jo. artikel 176). Lukt dat, dan wijzigt de R-C het plan van toedeling (artikel 202, onder d, jo. artikel 178 lid 1).
• Zo niet, dan verwijst de R-C de bezwaren ter verdere behandeling naar (de meervoudige kamer) van de rechtbank (artikel 202, onder d, jo. artikel 178 lid 2). De rechtbank behandelt de bezwaren en doet uitspraak (artikel 202, onder d, jo. artikel 185). Daarbij worden zonodig ook belanghebbenden opgeroepen (artikel 185, lid 4).
• Nadat op alle geschillen is beslist stelt de rechtbank het plan van toedeling vast (artikel 202, onder e, jo. artikel 185).
• Zodra (naast enkele andere vereisten) het plan van toedeling vaststaat, maakt een door de Landinrichtingscommissie aangewezen notaris de akte van toedeling op (artikel 207, lid 1).
• De akte van toedeling geldt als titel voor de daarin omschreven rechten. Door de inschrijving van de akte in de openbare registers worden de daarin omschreven onroerende zaken en beperkte rechten verkregen (artikel 208 lid 2).
5.7 In het debat tot nu toe is de status van de vaststelling van het plan van toedeling door de rechtbank op de voet van artikel 202, onder e, jo. artikel 185 Landinrichtingwet onderbelicht gebleven. Deze vaststelling veronderstelt dat alle wijzigingen in het ter inzage gelegde plan van toedeling, ongeacht of die tot stand zijn gebracht door tussenkomst van de Landinrichtingscommissie, de Rechter-commissaris of de meervoudige kamer van de rechtbank Het is deze vaststelling, een formele beslissing van de rechtbank, die ten grondslag ligt (en ook behoort te liggen) aan de akte van toedeling. Die beslissing bevindt zich niet bij de overgelegde stukken en het is het hof ook overigens niet duidelijk of in deze ruilverkaveling op dit punt conform de wet is gehandeld.
5.8 Het hof verzoekt de Staat zich over dit punt uit te laten en zo mogelijk de beslissing van de rechtbank tot vaststelling van het definitieve plan van toedeling in het geding te brengen.
5.9 Ten aanzien van zaak B is het het hof vooralsnog niet duidelijk op welke wettelijke bepaling de Staat de gepasseerde rectificatieakte heeft gebaseerd. Artikel 45 tweede lid van de Wet op het Notarisambt lijkt hier geen basis te bieden nu het hier niet om kennelijk schrijffouten of andere objectief duidelijke misslagen gaat.
5.10 Het hof verzoekt de Staat om zich ook daarover nader uit te laten.
5.11 Uit hetgeen hiervoor onder 5.6 en 5.7 is overwogen volgt dat de wet geen rangorde in oplossingen van geschilpunten heeft willen aanbrengen in die zin dat door de meervoudige kamer van de rechtbank bereikte oplossing van een hogere orde zou zijn dan een geschil dat door de Landinrichtingscommissie is opgelost. In de conclusie van antwoord geeft de Staat evenwel aan dat [appellant sub 1] wist dat zijn toedeling aan de [straat A] niet definitief was en afhankelijk van de uitkomst van de procedure van [geïntimeerde sub 1]. Het hof verzoekt de Staat om de grondslagen van dit betoog nader te verduidelijken, zo mogelijk onder bijvoeging van bewijsstukken. In dat kader zou het hof gaarne willen beschikken over een overzicht van de inbrengsituatie en de toedeling van [appellanten], het proces-verbaal dat door de Landinrichtingscommissie is opgemaakt van het bezwaar van [appellanten] en de tussen hem en de commissie bereikte overeenstemming.
5.12 Het komt het hof geraden voor dat een en ander op een comparitie nader wordt toegelicht, alwaar allen partijen - DUS OOK DE STAAT - dienen te verschijnen. De Staat dient de in dit arrest nader aangeduide nog in het geding te brengen stukken tijdig op voorhand aan het hof en de overige procespartijen ter hand te stellen. Dat geldt ook voor [appellanten] en [geïntimeerde sub 1] voor zover zij nog stukken in het geding willen brengen.
5.13 Het hof zal elke verdere beslissing aanhouden tot na de comparitie.
Het gerechtshof, rechtdoend in hoger beroep:
bepaalt dat partijen [appellant sub 1] en [geïntimeerde sub 1] in persoon / de Staat vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking/ samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. J.H. Kuiper, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 5.12 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bij deze comparitie bestaat desgewenst gelegenheid om een korte pleitnotitie (max. 2,5 pagina) voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden juli tot en met september zullen opgeven op de roldatum dinsdag 25 juni 2013 , waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat de Staat de stukken als bedoeld in rov. 5.5. en 5.8 en 5.11 in het geding dienen te brengen en dat partijen ervoor dienen te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van die stukken hebben ontvangen;
verstaat dat de advocaat van [appellanten] uiterlijk twee weken voor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerde sub 1] of de Staat alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, L. Groefsema en B.J Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 11 juni 2013.