ECLI:NL:GHARL:2013:CA2939

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.111.352/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straat- en contactverbod in kort geding met betrekking tot ex-echtgenoot en kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2013, gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende een straat- en contactverbod dat door de voorzieningenrechter is opgelegd aan de man, in het kader van de bescherming van de vrouw en hun twee minderjarige kinderen. De man en de vrouw zijn ex-echtgenoten, waarbij de vrouw na de echtscheiding in 2008 aangifte heeft gedaan van mishandeling en bedreiging door de man. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 6 juli 2012 de man verboden zich gedurende een jaar in een straal van 100 meter rondom de vrouw en de kinderen te begeven, en hem ook verboden contact op te nemen met hen. De man heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat er voldoende redenen zijn voor het opleggen van het verbod. Het hof stelt vast dat de vrouw en de kinderen een reëel gevaar lopen door de gedragingen van de man, die in het verleden meerdere keren is aangeklaagd voor geweldsdelicten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep. De beslissing van het hof is gebaseerd op de noodzaak om de veiligheid van de vrouw en de kinderen te waarborgen, gezien de eerdere incidenten en de angst die de vrouw en de kinderen ervaren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.111.352/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 199083 / KL ZA 12-191)
arrest in kort geding van de eerste kamer van 11 juni 2013
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de man,
advocaat: mr. H.K. Jap A Joe, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. M.E. Goudriaan, kantoorhoudend te Almere.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 6 juli 2012 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter).
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 3 augustus 2012,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (per abuis aangeduid als: memorie van grieven) met producties,
- een akte van de man,
- een antwoordakte.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. In het dossier van de man ontbreken de producties 1 tot en met 11 bij de inleidende dagvaarding van de vrouw. Het hof heeft voor die stukken geput uit het procesdossier van de vrouw. In het dossier van de vrouw ontbreken twee brieven met bijlagen, beide van 22 juni 2012, van mr. Goudriaan. Het hof heeft voor die stukken geput uit het procesdossier van de man.
2.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.4 De conclusie van de appeldagvaarding van de man luidt:
"(…) het vonnis van de voorzieningenrechter (…) waarvan hoger beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende die vorderingen alsnog af te wijzen met veroordeling van de geïntimeerde in de kosten van beide instantiën."
Bij memorie van grieven heeft de man geconcludeerd:
"tot vernietiging van het vonnis a quo en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de vrouw; kosten rechtens."
3. De feiten
3.1 De tussen partijen vaststaande feiten, zoals deze door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.9 zijn vastgesteld, zijn niet in geschil. Aldus gaat het hof van dezelfde feiten uit. Deze feiten zijn als volgt.
3.2 De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij vonnis van 17 december 2008 is door de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de echtscheiding uitgesproken.
3.3 Uit het huwelijk zijn de twee minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2] geboren, welke thans bij de vrouw wonen.
3.4 Op 20 juni 2005 heeft de vrouw aangifte jegens de man gedaan ter zake van eenvoudige mishandeling en ter zake van vernieling.
3.5 Op 22 juni 2009 heeft de vrouw aangifte jegens de man gedaan ter zake van bedreiging.
3.6 Op 4 december 2011 heeft de vrouw aangifte jegens de man gedaan ter zake van eenvoudige mishandeling, in het bijzijn van de kinderen. Bij het door de vrouw overgelegde proces-verbaal is een geneeskundige verklaring/letselbeschrijving gevoegd, waarin onder meer staat vermeld:
"(…) Uitwendig waargenomen letsel: Lichtrode drukpijnlijke plek recht op de kin, passend bij kneuzing. Onder de onderkaak links enkele kleine kraseffecten. Een tweetal horizontale kraseffecten van circa 2 cm. lengte t.h.v. het strottenhoofd. Bloeduitstorting t.h.v. het rechter schoudergewricht van 4x5 cm. Bloeduitstorting van 3x4 cm. voorzijde borstkas links. Drukpijnlijke plek op de rug net naast het schouderblad, in ieder geval passend bij kneuzing, maar fractuur niet geheel uit te sluiten. (…) Drukpijn t.h.v. de linker ribbenboog, passend bij kneuzing. (…)".
3.7 Op verzoek van de vrouw is door de politie Flevoland een overzicht d.d. 11 januari 2011 met mutaties betreffende incidenten tussen de vrouw en de man verstrekt. In dit overzicht staan mutaties betreffende 23 december 2012 (het hof leest: 2011), 10 november 2011, 29 oktober 2012 (het hof leest: 2011), 24 september 2009, 9 augustus 2009,
2 augustus 2009 en 13 juni 2009 opgenomen.
3.8 Bij vonnis van 29 september 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Lelystad de man een straat- en contactverbod jegens de vrouw opgelegd. De man is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan, waarna het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, bij vonnis van 18 oktober 2011 voornoemd vonnis heeft bekrachtigd.
3.9 Na de verkoop van de echtelijke woning op 23 mei 2011 is de vrouw op een (aanvankelijk) voor de man onbekend adres gaan wonen.
3.10 Naar aanleiding van de (vermeende) mishandeling van de vrouw door de man op 4 december 2011 heeft de vrouw de omgangsregeling tussen de man en de kinderen stopgezet. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de omgang tot nader orde te staken en om haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten.
3.11 Bij beschikking van 18 juni 2012 heeft de rechtbank de vrouw belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen en de beslissing over de definitieve omgangsregeling aangehouden in afwachting van nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.
4. De procedure in eerste aanleg
4.1 De vrouw heeft in eerste aanleg - kort weergegeven - gevorderd dat de voorzieningenrechter de man zal verbieden om:
- voor de duur van een jaar zich te bevinden in een straal van 100 meter rondom de woning van de vrouw, de basisschool van de kinderen, de kickboksschool van de kinderen, de woning van de moeder van de vrouw en het werkadres van de vrouw;
- voor de duur van een jaar zich in een straal van 50 meter rond de vrouw te begeven;
- voor de duur van een jaar contact op te nemen met de vrouw of de kinderen;
- met machtiging tot handhaving middels de sterke arm en op straffe van primair lijfsdwang van maximaal drie dagen per overtreding en subsidiair een dwangsom van € 250,- per overtreding en met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
4.2 De man heeft verweer gevoerd.
4.3 De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep - samengevat weergegeven - de man verboden gedurende een jaar na betekening van het vonnis zich te begeven in een straal van 100 meter rondom het woonadres van de vrouw en de school van de kinderen. Voorts heeft de voorzieningenrechter de man verboden gedurende een jaar na betekening van het vonnis zich in een straal van 50 meter rondom de vrouw te begeven en om - anders dan via zijn advocaat - middellijk of onmiddellijk contact op te nemen met de vrouw en de kinderen. Daarbij is de man veroordeeld om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere keer dat hij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt, en is de vrouw gemachtigd om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelligen, indien de man in gebreke blijft aan het onder 5.1, 5.2 en 5.3 van het vonnis bepaalde te voldoen. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
5. De motivering van de beslissing
5.1 De man heeft één grief opgeworpen die in de kern ten betoge strekt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat aannemelijk is dat de man zich jegens de vrouw en de kinderen onrechtmatig zal gedragen en dat om die reden een straat- en contactverbod gerechtvaardigd is. Tegen het verbod tot contact met de vrouw grieft de man uitdrukkelijk niet.
5.2 Het hof stelt voorop dat een toewijzing van een straatverbod een inbreuk maakt op het aan een ieder toekomend recht zich vrijelijk te verplaatsen en dat voor het opleggen van een dergelijke ingrijpende maatregel sprake moet zijn van feiten en omstandigheden die in hoge mate zo'n inbreuk rechtvaardigen. Ook voor een contactverbod met de kinderen van de man dient een zwaarwichtige reden aannemelijk te zijn.
Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de man een jarenlange en ernstige inbreuk heeft gepleegd op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw en de kinderen. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
5.3 Ter onderbouwing van haar vordering in eerste aanleg heeft de vrouw een aantal processen-verbaal over de periode 2005 tot en met 2011 overgelegd, waarin zij aangifte heeft gedaan jegens de man van mishandeling, vernieling en bedreiging. De laatste aangifte dateert van 4 december 2011 en blijkens de door de vrouw overgelegde geneeskundige verklaring heeft zij bij dat incident letsel opgelopen. De vrouw heeft gesteld dat dit incident heeft plaatsgevonden in het bijzijn van de kinderen en zij heeft onweersproken gesteld dat de man strafrechtelijk vervolgd zal worden wegens mishandeling.
Voorts heeft de man ter zitting van de voorzieningenrechter erkend dat hij de vrouw enkele weken voor die zitting bij haar nieuwe woning heeft opgezocht, terwijl de vrouw heeft aangegeven dat zij uit vrees voor de man naar deze woning was verhuisd met de bedoeling haar adres voor de man geheim te houden.
5.4 De vrouw heeft een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) d.d. 13 november 2012 in het geding gebracht, welke is opgesteld naar aanleiding van een tussen partijen aanhangige procedure betreffende de omgangsregeling tussen de man en de kinderen. Blijkens deze rapportage hebben zowel de vrouw als de kinderen tegenover de raadsonderzoeker verklaard dat de man de vrouw diverse malen met de dood heeft bedreigd indien zij een nieuwe partner zou krijgen, hetgeen met name bij [kind 2] tot grote angstgevoelens heeft geleid. [kind 1] heeft daarbij aangegeven dat de man soms onverklaarbaar boos op haar werd en haar geslagen heeft. In het kader van het onderzoek naar de mogelijkheden van omgang tussen de man en de kinderen concludeert de raad in zijn rapportage dat het gepleegde huiselijk geweld en het feit de kinderen hiervan getuige zijn geweest, de grootste contra-indicatie is voor omgang van de kinderen met de man. De kinderen zijn bang dat de vrouw (opnieuw) iets zal overkomen en zij voelen zich hierdoor indirect zeer onveilig. De agressieve en dreigende uitspraken van de man jegens de vrouw maken deze angsten van de kinderen realistisch, aldus de raad.
Voorts blijkt uit navraag van de raad bij de politie Almere dat in juli en augustus 2012 derhalve na het door de voorzieningenrechter opgelegde straat- en contactverbod - diverse meldingen bij de politie zijn gedaan dat de man is gesignaleerd bij de school van de kinderen en familie van de vrouw, waarbij hij wederom bedreigingen heeft geuit. Daarbij heeft de vrouw aangegeven dat de man het straat- en contactverbod eveneens heeft overtreden op 10 oktober 2012 en 25 november 2012, doordat hij indirect contact met de kinderen heeft gezocht door bij de familie van de vrouw cadeautjes en geld voor de kinderen langs te brengen.
5.5 Al deze omstandigheden in aanmerking nemende, is het hof, evenals de voorzieningenrechter, van oordeel dat het belang van de man om zich vrijelijk te bewegen moet wijken voor het belang van de vrouw en de kinderen om (in ieder geval in hun woonomgeving en in de omgeving van de school van de kinderen) gedurende langere tijd niet met de man te worden geconfronteerd. Een inbreuk op de vrijheden van de man in de zin van een straat- en contactverbod is dan ook gerechtvaardigd. Daarbij overweegt het hof dat de vrouw vanwege de genoemde incidenten en haar reële angst voor verdere confrontaties een voldoende spoedeisend belang had en heeft bij de gevraagde voorziening in kort geding en dat met inachtneming van genoemde feiten en omstandigheden er ook thans nog voldoende aanleiding bestaat om het straat- en contactverbod in stand te laten voor de door de voorzieningenrechter bepaalde duur.
5.6 De grief faalt.
De slotsom
5.7 Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.8 De vrouw heeft gevorderd dat het hof de man in de kosten van het geding in hoger beroep zal veroordelen. Zij stelt daartoe dat zij thans opnieuw is betrokken in een procedure waarin het inhoudelijke verweer van de man en zijn bezwaren tegen het door de man betwiste vonnis niet door bewijsstukken ofwel anderszins zijn onderbouwd. De vrouw heeft als gevolg van de handelswijze van de man nodeloos kosten moeten maken.
5.9 Het hof overweegt dat het weliswaar een procedure tussen ex-echtgenoten betreft waarin compensatie van kosten gebruikelijk is, maar in het door de vrouw aangevoerde en in de omstandigheid dat de man in deze procedure geheel in het ongelijk wordt gesteld, ziet het hof aanleiding de man overeenkomstig de hoofdregel van artikel 237 Rv te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 1,5 punt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan de dag van de uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op € 291,- aan verschotten en op € 1.341,- voor geliquideerd salaris van de advocaat.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, voorzitter M.E.L. Fikkers en A.M. Koene, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 11 juni 2013 in bijzijn van de griffier.