In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om de erkenning door de man, verweerder in hoger beroep, te weigeren. De rechtbank had echter op 21 januari 2014 de man vervangende toestemming verleend om [de minderjarige1] te erkennen, wat de moeder aanvocht. De moeder stelde dat de erkenning haar gezondheid zou schaden en dat zij geen vertrouwen had in de man, terwijl de man betoogde dat erkenning in het belang van [de minderjarige1] was. De bijzondere curator steunde de beslissing van de rechtbank en concludeerde dat de belangen van de moeder en het kind niet geschaad zouden worden door de erkenning.
Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof oordeelde dat de erkenning van [de minderjarige1] door de man niet in strijd was met de belangen van de moeder of het kind. De angst van de moeder voor de man was niet voldoende om de erkenning te weigeren, vooral omdat de erkenning niet automatisch leidde tot contact tussen de moeder en de man. Het hof benadrukte dat de juridische status van [de minderjarige1] in overeenstemming moest worden gebracht met de feitelijke situatie, en dat de man zijn rol als vader diende te erkennen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop stond.