In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de integrale proceskosten in bezwaar, die door haar zijn berekend op € 2.000. De belanghebbende had eerder aangifte gedaan voor belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en had bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. De Inspecteur had het bezwaar gegrond verklaard, maar slechts een beperkte proceskostenvergoeding van € 54,50 toegekend. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van belanghebbende tegen deze uitspraak ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 18 november 2014 is de gemachtigde van belanghebbende verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de Inspecteur. De Inspecteur had incidenteel hoger beroep ingesteld, maar trok dit ter zitting in. Het Hof heeft de feiten en de standpunten van beide partijen beoordeeld. Belanghebbende stelde dat de proceskostenvergoeding op basis van de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht te laag was en dat zij recht had op een hogere vergoeding vanwege de complexiteit van de zaak en de samenhang met andere bezwaarschriften.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet onzorgvuldig had gehandeld en dat de forfaitaire vergoeding van € 54,50 terecht was. Het Hof volgde de Inspecteur in zijn standpunt dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die een hogere vergoeding rechtvaardigden. Wel erkende het Hof dat belanghebbende recht had op schadevergoeding wegens rentederving, wat het hoger beroep van belanghebbende gegrond maakte. De proceskostenvergoeding voor de beroeps- en hoger beroepsfase werd vastgesteld op € 2.435, en de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.