Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
partijenhet stappenplan hebben opgesteld, 2.7, 2.9 en 2.14, waartegen Deloebas c.q. [geïntimeerde] grieven hebben gericht.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
geen overeenkomst, wel boetebeding koper aan verkoper minus sloopkosten ex BTW, exit”. [geïntimeerde] heeft na de bespreking op 10 december 2011 de uiteindelijke versie van de koopovereenkomst opgesteld en aan Deloebas toegezonden. Daarnaar tijdens de pleidooizitting gevraagd heeft [geïntimeerde] laten weten dat het stappenplan was bedoeld om de grote lijn inzichtelijker te maken en dat tijdens de bespreking op 10 december 2011 niet is afgesproken van het stappenplan af te zien of daar grote wijzigingen op aan te brengen. Het lag volgens [geïntimeerde] op de weg van Deloebas om de toegezonden overeenkomst te controleren. Deloebas heeft aangevoerd dat zij op [geïntimeerde] heeft vertrouwd en ervan uitging dat de eerdere afspraken in de uiteindelijke overeenkomst terecht zouden komen. Zij werd bij de totstandkoming van de overeenkomst niet door een jurist of andere adviseur bijgestaan. Deloebas heeft er in dat kader op gewezen dat [geïntimeerde] bij de toezending van het laatste concept van de overeenkomst (op 23 december 2011) in de begeleidende e-mail heeft geschreven: “
Met die input en hetgeen we besproken hebben op 10 december j.l. heb ik de koopovereenkomst aangepast. De gewijzigde/aangevulde items zijn doorgehaald of onderstreept ten opzichte van de vorige versie. De besproken punten 1 en 6 van het stappenoverzicht zijn hierin volledig verwerkt (…)”. Deloebas stelt dat zij er om die reden vanuit mocht gaan dat de exit-bepaling nog steeds zou gelden. Die exit-bepaling was voor haar ook nodig omdat zij eerst na een uiteindelijke bestemmingsplanwijziging zou weten of zij haar bedrijfscomplex zou mogen uitbreiden. Ingeval daar negatief op zou worden beslist, zou er geen reden voor haar bestaan om € 250.000,- te betalen voor twee gebouwen (zonder ondergrond) die zij op haar kosten zou moeten slopen. [geïntimeerde] stelt daartegenover dat Deloebas inderdaad een risico liep op weigering van de te vragen bestemmingsplanwijziging, maar dat zij, als zij tijdig (voor 1 december 2012, later aangepast naar 1 april 2013) een integrale bestemmingsplanwijziging had ingediend en aan de andere voorwaarden van artikel 16.1 van de overeenkomst had voldaan, de overeenkomst had kunnen ontbinden indien op 31 december 2013 geen onherroepelijke bestemmingsplanwijziging zou zijn verleend. Partijen verschillen van mening over de vraag of Deloebas die bestemmingsplanwijziging alleen kon aanvragen. Volgens Deloebas was daarvoor de medewerking van en een onderliggende overeenkomst met [geïntimeerde] nodig. Uit het debat tussen partijen valt af te leiden dat zij voorafgaand aan 1 december 2012 en/of 1 april 2013 niet hebben gesproken over het aanvragen van de bestemmingsplanwijziging of over de consequenties van het achterwege laten daarvan.