In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatie voor de jongmeerderjarige dochter van de man, geboren op 27 oktober 1995. De man was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zijn bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van zijn dochter was vastgesteld op € 310,-- per maand, met ingang van 27 oktober 2013. De vrouw en de jongmeerderjarige dochter hebben incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij een hogere bijdrage vroegen.
Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de jongmeerderjarige dochter dient te worden bepaald aan de hand van de Wet Studiefinanciering (WSF). De behoefte is vastgesteld op € 563,72 per maand voor de periode van 27 oktober 2013 tot 1 januari 2014, € 575,31 per maand van 1 januari 2014 tot 1 september 2014, en € 792,27 per maand vanaf 1 september 2014. Het hof heeft ook rekening gehouden met de studiefinanciering en andere inkomsten van de jongmeerderjarige dochter.
De man heeft vijf grieven ingediend, die voornamelijk betrekking hebben op de behoefte van de jongmeerderjarige dochter en zijn draagkracht. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de vrouw, en dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar incidenteel hoger beroep. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de alimentatie voor de jongmeerderjarige dochter opnieuw vastgesteld. De bijdrage van de man is vastgesteld op € 318,-- per maand voor de periode van 27 oktober 2013 tot 31 december 2013, € 54,-- per maand van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2014, € 177,-- per maand van 1 maart 2014 tot en met 31 juli 2014, € 90,-- voor de maand augustus 2014, en € 321,-- per maand met ingang van 1 september 2014. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.