In deze zaak betreft het een hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw, die op 5 september 2005 in Turkije zijn gehuwd. De man heeft zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit, terwijl de vrouw de Turkse nationaliteit heeft en sinds 30 oktober 2006 in Nederland woont. De echtscheiding is op 13 maart 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht. De man heeft op 28 februari 2011 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De procedure in hoger beroep is gestart met een beroepschrift op 10 juni 2013, en de mondelinge behandeling vond plaats op 21 januari 2014.
Het geschil draait om de verdeling van de gemeenschap van goederen, waarbij het hof het Turks recht toepast. De man heeft verschillende verzoeken ingediend, waaronder de toedeling van bepaalde schulden en sieraden. Het hof heeft vastgesteld dat de gemeenschap van goederen is ontbonden op de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. De vrouw heeft betwist dat er nog geld in een kluis ligt, en het hof heeft geoordeeld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De vrouw heeft ook de eigendom van de gouden sieraden betwist, die volgens de man door de gasten aan beide partijen zijn gegeven.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen goederen zijn aangebracht of schulden zijn aangegaan tijdens het huwelijk, en dat de verzoeken van de man voor een deel zijn afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank Midden-Nederland is vernietigd, en het hof heeft de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk bepaald door Turks recht.