ECLI:NL:GHARL:2014:1461

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
200.128.631
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Roelvink-Verhoeff
  • C.J. Laurentius-Kooter
  • R. Krijger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap onder Turks recht na echtscheiding

In deze zaak betreft het een hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw, die op 5 september 2005 in Turkije zijn gehuwd. De man heeft zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit, terwijl de vrouw de Turkse nationaliteit heeft en sinds 30 oktober 2006 in Nederland woont. De echtscheiding is op 13 maart 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht. De man heeft op 28 februari 2011 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De procedure in hoger beroep is gestart met een beroepschrift op 10 juni 2013, en de mondelinge behandeling vond plaats op 21 januari 2014.

Het geschil draait om de verdeling van de gemeenschap van goederen, waarbij het hof het Turks recht toepast. De man heeft verschillende verzoeken ingediend, waaronder de toedeling van bepaalde schulden en sieraden. Het hof heeft vastgesteld dat de gemeenschap van goederen is ontbonden op de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. De vrouw heeft betwist dat er nog geld in een kluis ligt, en het hof heeft geoordeeld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De vrouw heeft ook de eigendom van de gouden sieraden betwist, die volgens de man door de gasten aan beide partijen zijn gegeven.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen goederen zijn aangebracht of schulden zijn aangegaan tijdens het huwelijk, en dat de verzoeken van de man voor een deel zijn afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank Midden-Nederland is vernietigd, en het hof heeft de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk bepaald door Turks recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.128.631
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 305386)
beschikking van de familiekamer van 25 februari 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.P. van Stralen te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.C. Smit te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 23 november 2011 en van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 13 maart 2013 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift, ingekomen op 10 juni 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 januari 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

Partijen zijn op 5 september 2005 te [plaats] (Turkije) met elkaar gehuwd. De man heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit. De vrouw heeft de Turkse nationaliteit. Zij woont sinds 30 oktober 2006 in Nederland. De man heeft een op 28 februari 2011 gedateerd verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van de man en de vrouw is op 13 maart 2012 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht van 23 november 2011 in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil en de motivering van de beslissing

4.1
Dit geschil betreft de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen. Ingevolge artikel 225 van het Turks Burgerlijk Wetboek eindigt het huwelijksgoederenregime in geval van echtscheiding van rechtswege door indiening van het verzoek tot echtscheiding. In dit geval heeft de man op 28 februari 2011 het verzoek tot echtscheiding ingediend, zodat de gemeenschap per die datum kan worden geacht te zijn ontbonden.
4.2
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De verzoeken van de man strekken ertoe dat het hof aldus beslist dat:
- aan de man wordt toegedeeld:
  • de schuld aan de zus van de man van € 7.500,-;
  • de één meter lange halsketting met een grote ronde gouden hanger;
  • de één meter lange gouden ketting;
  • de armband rondom van goud;
  • vier gouden armbanden;
  • de helft van de gouden bedels en munten;
  • de vrouw aan de man wegens overbedeling moet betalen een bedrag van € 3.750,- en, indien de vrouw de hiervoor genoemde sieraden en munten niet kan overleggen, een bedrag van € 9.000,-;
  • de inboedelgoederen reeds door feitelijke inbezitstelling zijn verdeeld;
  • de schulden aan ABN-Amro Bank en AGIS aan beide partijen ieder voor de helft worden toegedeeld.
Turks recht
4.3
Het hof stelt voorop dat uit de stellingen van beide partijen in eerste aanleg wordt begrepen dat zij verzoeken om verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen naar Turks recht. Het hof zal daarom, evenals de rechtbank, het Turks recht toepassen.
Gelden in de kluis
4.4
De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 2.500,- dient te betalen, zijnde de helft van een bedrag van € 5.000,- dat partijen tijdens hun bruiloft van de gasten cadeau hebben gekregen en dat nog in een kluis zou liggen. De man betwist gemotiveerd dat er geld van partijen in een kluis ligt. Volgens hem zijn de bedragen die de gasten aan partijen cadeau zijn gedaan geheel opgegaan aan de kosten van het bruiloftsfeest, die ruim € 16.000,- hebben bedragen. De man wijst daarbij op een door hem in het geding gebrachte kostenbegroting van het partycentrum waar het bruiloftsfeest is gehouden, van € 14.800,-.
4.5
Het hof overweegt dat de vrouw in eerste aanleg heeft gesteld dat nog een bedrag van € 5.000,- in een kluis in [woonplaats] ligt. Tegenover de gemotiveerde betwisting van die stelling door de man zoals hiervoor onder 4.4 staat vermeld, heeft de vrouw haar standpunt niet nader met stukken onderbouwd. Gelet daarop is niet komen vast te staan dat voornoemd bedrag nog ter beschikking van partijen stond. Het hof kan niet overgaan tot verdeling van zaken / gelden waarvan niet is komen vast te staan dat deze op de datum waarop het huwelijksgoederenregime is geëindigd nog tot de gemeenschap behoorden. Grief 1 slaagt in zoverre.
Schuld aan de zus van de man
4.6
De man stelt in grief 1 verder nog dat partijen van de zus van de man ten behoeve van de financiering van hun bruiloft een bedrag van € 7.500,- hebben geleend en daarop nog niets hebben afgelost. Deze geldlening is volgens hem aangegaan in verband met de kosten van het bruiloftsfeest, waaronder het houden van een hennafeest voor ongeveer 150 vrouwen, en moet worden beschouwd als een boedelschuld. De man kan zich vinden in toedeling van de schuld aan hem, maar maakt in dat geval wel aanspraak op verrekening van de helft van die schuld wegens overbedeling van de vrouw.
4.7
De vrouw heeft het bestaan van die lening gemotiveerd betwist. Volgens haar is het hennafeest voldaan uit bijdragen van de deelnemende vrouwen.
4.8
Het hof is van oordeel dat het - gelet op de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - op de weg van de man ligt te bewijzen dat tussen hem en zijn zus een geldovereenkomst is tot stand gekomen, zoals door hem is gesteld. Uit de door de man overgelegde, ongedateerde leenovereenkomst van [A] aan zijn zus blijkt evenwel niet van het bestaan een dergelijke geldlening. De man heeft geen leenovereenkomst tussen hemzelf en zijn zus overgelegd en evenmin enige duidelijkheid verschaft over de voorwaarden waaronder een dergelijke overeenkomst zou zijn aangegaan. Gelet op het voorgaande en de gemotiveerde betwisting van deze geldlening door de vrouw, is het bestaan van een leenovereenkomst met de zus van de man niet komen vast te staan. In zoverre faalt grief 1.
Gouden sieraden
4.9
In zijn tweede grief stelt de man dat ten onrechte door de rechtbank is vastgesteld dat de gouden sieraden die de vrouw tijdens de bruiloft zijn omgehangen, niet door de man aan de vrouw zijn teruggegeven. Volgens de man zijn de gouden sieraden en munten door de bruiloftsgasten aan beide partijen cadeau gedaan. De vrouw heeft sieraden en munten in ontvangst genomen. Een klein deel van de sieraden is op verzoek van de vrouw in een kluis gelegd, maar deze zijn op 9 maart 2010 weer in het bezit van de vrouw en haar familie gesteld. De ouders van de vrouw hebben met dat goud in Turkije een kleine boerderij gebouwd, aldus de man.
4.1
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zíj de gouden sieraden en munten tijdens de bruiloft omgehangen heeft gekregen en dat deze daarom alleen aan haar toekomen. Verder stelt de vrouw dat de sieraden in het bezit van de man zijn en in een kluis in [woonplaats] zijn gelegd. De door de man overgelegde schriftelijke verklaringen van zijn familie, inhoudende dat het goud in haar bezit zou zijn gesteld, zijn volgens de vrouw valselijk opgemaakt. De ouders van de vrouw hebben een boerderij gebouwd gekocht van geld dat zij uit een erfenis hadden gekregen, aldus de vrouw.
4.11
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de gouden sieraden en munten geen bruidsschat betreffen, nu is gesteld noch gebleken dat deze sieraden en munten door de man aan de vrouw zijn geschonken. Volgens de verklaringen van de vrouw zelf zijn de sieraden en munten immers door de gasten aan haar gegeven. De juridische grondslag van de stelling dat het goud tot het persoonlijk vermogen van de vrouw is gaan behoren, is dan ook niet duidelijk geworden, zodat het hof het goud en de munten als aanbrengsten beschouwt die aan beide partijen voor de helft toekwamen.
Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen en het ontbreken van bewijsstukken, anders dan verklaringen van familieleden van de man, waaraan onvoldoende gewicht toekomt, nu die verklaringen door de vrouw voldoende gemotiveerd zijn betwist, is - nog afgezien van de onduidelijkheid over de waarde van de sieraden en munten - niet komen vast te staan dat de sieraden en munten nog voor handen waren op het moment dat het huwelijksgoederenregime een einde nam en, zo dat al het geval zou zijn, wie van beide partijen welke gouden sieraden en/of munten dan precies in zijn of haar bezit had. Ook hier geldt dat het hof niet kan overgaan tot verdeling van sieraden en munten waarvan niet is komen vast te staan dat deze op de datum waarop het huwelijksgoederenregime is geëindigd nog tot de gemeenschap behoorden. Gelet op het voorgaande slaagt grief 2.
Inboedel
4.12
In zijn derde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij nog bepaalde inboedelgoederen aan de vrouw dient af te geven. Hij stelt dat zij reeds de meeste inboedelgoederen uit de woning heeft weggehaald, zodat zij deze niet meer hoeft te krijgen.
4.13
De vrouw stelt hiertegenover dat zij door de man uit de voormalige echtelijke woning is gezet en dat zij dus geen inboedelgoederen heeft meegenomen. Alle inboedelgoederen zijn nog bij de man in bezit.
4.14
Het hof overweegt dat de vrouw ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat partijen tijdens hun huwelijk niets hebben verworven. De vrouw is na het huwelijk bij de man ingetrokken. Dit betekent dat de inboedelgoederen, die kennelijk destijds reeds aanwezig waren, toebehoren aan de man. Grief drie slaagt.
Het overweegt daarnaast nog dat de vrouw gemotiveerd heeft betwist inboedelgoederen te hebben meegenomen. De man heeft, gelet op die betwisting, niet (voldoende) aannemelijk gemaakt dat dit anders is.
Schulden aan ABN en Agis
4.15
Ten slotte stelt de man in grief 4 dat de vrouw de helft van de schulden aan ABN en AGIS dient te betalen.
4.16
De vrouw betwist hiertoe te zijn gehouden. Zij voert aan dat deze schulden reeds voor het huwelijk bestonden en alleen op naam van de man zijn aangegaan en dat zij daarom voor rekening van de man dienen te blijven
4.17
Het hof overweegt dat de man, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet heeft aangetoond dat de schulden door partijen tijdens het huwelijk zijn aangegaan of op enig moment op naam van beide partijen zijn gesteld, in die zin dat partijen beiden schuldenaar zijn geworden. Grief 4 faalt.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt een aantal van de voorgestelde grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, vernietigen en beslissen als volgt.
5.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van
13 maart 2013, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verstaat dat de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk worden bepaald door Turks recht;
verstaat dat - met uitzondering van de sieraden en geldbedragen, waarvan niet is komen vast te staan dat deze op het moment van ontbinding van de tussen partijen bestaande deelgenootschap in vermogensopbouw nog tot dit deelgenootschap behoorden - tijdens het huwelijk geen goederen zijn aangebracht of schulden zijn aangegaan, zodat ter zake van de ontbinding van voormeld deelgenootschap geen verdeling behoeft te volgen;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Roelvink-Verhoeff, C.J. Laurentius-Kooter en
R. Krijger en is op 25 februari 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.