ECLI:NL:GHARL:2014:1818

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
200.136.426-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging van een vonnis in een civiele zaak betreffende de levering van toegangskaarten voor seminars

In deze zaak gaat het om een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, in een civiele procedure. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.K. Bolt, heeft in hoger beroep verzocht om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 28 augustus 2013 op te heffen en de executie van dat vonnis te schorsen. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.A. van Beilen, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tot terugbetaling van een bedrag van € 22.491,- dat hij had betaald voor toegangskaarten voor seminars, welke kaarten niet geleverd waren. De rechtbank had de appellant veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant, volgens de geïntimeerde, volledig aan het eindvonnis heeft voldaan. Hierdoor heeft de appellant naar het oordeel van het hof geen belang meer bij schorsing van de executie van het vonnis. Het hof heeft daarbij verwezen naar de criteria die gelden voor de beoordeling van incidentele vorderingen, waarbij het belang van de incidenteel eiser centraal staat. Aangezien er onvoldoende grond is voor schorsing van de executie, heeft het hof de vorderingen van de appellant tot schorsing van de tenuitvoerlegging en tot restitutie van hetgeen hij reeds heeft voldaan, afgewezen.

De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak, waarbij de appellant is verwezen naar de rol voor het nemen van memorie van grieven. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.426/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/100063/HA ZA 13-203)
arrest van de eerste kamerin het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv
van 4 maart 2014.
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.K. Bolt, kantoorhoudend te Roden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.A. van Beilen, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 17 april 2012 van de kantonrechter in de rechtbank Assen, in de vonnissen van 23 april 2013 en 16 juli 2013 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, en in het vonnis van 28 augustus 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 oktober 2013,
- de memorie van antwoord in het incident ex artikel 351 Rv.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in incident overgelegd en heeft het hof arrest in incident bepaald.
2.3
De incidentele vordering van [appellant] luidt:
"
(…) om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, Afdeling Privaatrecht, d.d. 28 augustus 2013 (…) op te heffen en/of de executie van genoemd vonnis te schorsen, geïntimeerde te veroordelen alle eventueel gelegde executiebeslagen op te heffen en al hetgeen appellant reeds tot tenuitvoerlegging heeft voldaan aan appellant te restitueren, met veroordelen van geïntimeerde in de kosten van het incident."

3.De beoordeling in het incidentAanduiding van het geschil

3.1
In de periode van 2010 tot en met 2011 heeft [geïntimeerde] via [appellant] meerdere malen toegangskaarten voor seminars in [plaats] ([land]) besteld. [geïntimeerde] heeft daarvoor aan [appellant] in totaal een bedrag van € 22.491,- inclusief BTW voldaan. Vervolgens is tussen partijen een geschil ontstaan over de levering van deze kaarten, waarop [geïntimeerde] de koopovereenkomsten buitengerechtelijk heeft ontbonden en hij [appellant] heeft gesommeerd tot terugbetaling van het bedrag van € 22.491,-. [appellant] heeft hieraan niet voldaan waarop [geïntimeerde] een procedure bij de kantonrechter aanhangig heeft gemaakt strekkende tot ontbinding van de koopovereenkomsten en terugbetaling van het door hem betaalde bedrag.
3.2
[appellant] heeft het verweer gevoerd dat hij het voornoemde bedrag van [geïntimeerde] heeft ontvangen, doch dat die betaling niet plaatsvond op grond van een koopovereenkomst maar op basis van een door hem aan [geïntimeerde] verstrekte lening. Met die lening zou [geïntimeerde] in staat gesteld zijn de kaarten direct te kopen van het bedrijf dat het seminar organiseerde, te weten MedWestern (hierna: MW).
3.3
Bij tussenvonnis van 23 april 2013 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat de door hem gewenste, maar in eerste instantie door [appellant] betaalde tickets voor het seminaar in [plaats], door [appellant] werden besteld c.q. gereserveerd.
3.4
Na voornoemd tussenarrest heeft [geïntimeerde] een akte genomen waarin hij onder meer aangeeft dat hij heeft besloten geen getuigen te laten horen nu het bewijs naar zijn mening geput kan worden uit de reeds door hem overgelegde correspondentie.
De kantonrechter heeft de zaak vervolgens bij vonnis van 16 juli 2013 verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank, afdeling privaatrecht.
3.5
In het vonnis van 28 augustus 2013 heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 22.491,-, vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 26 november 2011 tot de dag van volledige betaling. [appellant] is voorts veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft het bestreden vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De motivering van de beslissing in het incident
3.6
De vraag waar het in het onderhavige incident om gaat is of er voldoende grond bestaat voor schorsing van de executie van het vonnis waarvan beroep op de voet van artikel 351 Rv.
3.7
Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5012), voorop dat bij de beoordeling van dergelijke incidentele vorderingen onder meer als criterium geldt dat de incidenteel eiser belang moet hebben bij de door hem verlangde schorsing van de executie.
3.8
Aangezien [appellant] volgens [geïntimeerde] volledig aan het eindvonnis van 28 augustus 2013 heeft voldaan doordat hij het volledige bedrag dat hij op grond van dat vonnis aan [geïntimeerde] verschuldigd was, heeft voldaan op de derdenrekening van de advocaat van [geïntimeerde], heeft [appellant] naar het oordeel van het hof geen belang meer bij schorsing van de executie van voormeld vonnis, althans is dienaangaande te weinig gesteld of gebleken.
3.9
Gelet hierop ligt de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 28 augustus 2013 voor afwijzing gereed. Reeds daarom kunnen de vorderingen van [appellant] tot opheffing van de executiebeslagen en tot restitutie van hetgeen hij reeds inzake de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, niet voor toewijzing in aanmerking komen.
De slotsom
3.1
De incidentele vorderingen van [appellant] zullen worden afgewezen.
3.11
Een beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden totdat bij einduitspraak over de kosten zal worden beslist.

4.In de hoofdzaak

4.1
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
in het incident
wijst de vorderingen van [appellant] af;
houdt de beslissing over de kosten van dit incident aan tot de beslissing in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 15 april 2014voor het nemen van memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. L. Groefsema en mr. A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 maart 2014.