In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door de verzoeker, die op 22 juli 2013 vrijgesproken was van de hem ten laste gelegde feiten. De verzoeker vroeg om een vergoeding voor gemaakte reis- en verblijfskosten, alsook voor de kosten van zijn raadsman. De advocaat-generaal en de verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, zijn gehoord in een openbare raadkamer op 6 januari 2014.
Het hof heeft vastgesteld dat het verzoekschrift tijdig was ingediend en derhalve ontvankelijk was. De verzoeker had verschillende posten opgegeven, waaronder kosten voor rechtsbijstand en reis- en verblijfskosten. Het hof heeft de kosten van de raadsman beoordeeld aan de hand van de aard, omvang en complexiteit van de strafzaak, waarbij het hof rekening hield met de inspanningen van het openbaar ministerie en de impact van de zaak op de verzoeker.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om de verzoeker een vergoeding toe te kennen van € 78.365,76, inclusief BTW, voor de kosten van rechtsbijstand en de indiening van het verzoekschrift. Het hof heeft daarnaast alle overige verzoeken afgewezen. De griffier is opgedragen om het toegekende bedrag over te maken naar de verzoeker. Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken tijdens de openbare zitting.