ECLI:NL:GHARL:2014:1947

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
200.131.145
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een gemeenschappelijke woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de verdeling van een gemeenschappelijke woning na het beëindigen van een affectieve relatie. De vrouw, appellante, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld bij de rechtbank Overijssel, waarin zij de man, geïntimeerde, verzocht om medewerking te verlenen aan de overdracht van zijn aandeel in de woning. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen, wat de vrouw heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De vrouw stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de vordering, omdat de woning al geruime tijd te koop staat en de woningmarkt verslechtert. Ze heeft ook aangegeven dat ze in financiële problemen verkeert, aangezien ze een andere woning in Duitsland heeft moeten verkopen. De man heeft de vordering betwist en stelt dat de waarde van de woning hoger is dan de vrouw beweert. Het hof heeft vastgesteld dat de waarde van de woning tussen partijen ter discussie staat en dat de overdracht van de woning aan de vrouw in feite een verdeling van de gemeenschap inhoudt.

Het hof heeft geoordeeld dat de zaak zich niet leent voor afdoening in kort geding, omdat de waarde van de woning moet worden vastgesteld en dit niet kan gebeuren in een kort geding. De grieven van de vrouw zijn afgewezen en het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft de beslissing op 11 maart 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.131.145
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaat Almelo 138264)
arrest in kort geding van de vierde civiele kamer van 11 maart 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante], [land],
appellante,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. J.G. Kalk,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
hierna: de man,
advocaat: mr. D.G. Geerdink.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 27 juni 2013 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 24 juli 2013 (met grieven) met producties 1 tot met 9,
- de memorie van antwoord met producties 1 tot en met 4,
- een akte tevens houdende akte overlegging producties van de vrouw met producties 10 tot
en met 17,
- een antwoordakte van de man.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Gelet op het bepaalde in artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het hof bevoegd kennis te nemen van het geschil tussen partijen.
4.2
In het onderhavige geschil gaat het om het volgende. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn beiden, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Partijen zijn ten behoeve van deze woning een hypotheek van € 145.676,- aangegaan. Deze hypotheek hebben partijen in 2010 verhoogd met € 62.520,-. Na aftrek van de kosten heeft de vrouw van dit bedrag € 50.000,- gekegen en de man € 11.231,71. In maart 2007 is woning te koop gezet voor € 389.000,-. Thans staat de woning te koop voor € 300.000,-k.k.. Bij onderhandse akte van 25 november 2011 hebben partijen de financiële situatie met betrekking tot de woning vastgelegd. In deze akte is onder meer opgenomen dat de vrouw recht heeft op € 196.682,65 uit de netto opbrengst van de woning indien de woning wordt verkocht.
Sinds het verbreken van de relatie heeft de man in de woning gewoond. Hij betaalde de hypotheeklasten van de woning.
4.3
De vrouw vordert:
I. - de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan de overdracht van zijn aandeel in de woning aan de vrouw, waarbij uitdrukkelijk wordt bepaald dat de woning een waarde vertegenwoordigt van € 250.000,- en het onverdeelde aandeel van de man een waarde vertegenwoordigt van € 125.000,-, waarop in mindering strekt de helft van de hypothecaire geldlening, te weten € 104.098,-.
- te bepalen dat er aan de man geen overwaarde wordt uitgekeerd nu de overwaarde dient te worden verrekend met de vordering van de vrouw, zoals vastgelegd in de onderhandse akte van 1 november 2013. De man wordt alsdan ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldleningen;
- de man te veroordelen tot ontruiming van de woning;
II. een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. te bepalen dat, indien de man zijn medewerking tot levering van de woning aan de vrouw weigert, het vonnis in de plaats komt van de wilsverklaring van de man in de leveringsakte;
IV. de man te veroordelen mee te werken dat de vrouw binnen drie dagen met name genoemde spullen uit de woning kan ophalen en de man de met name genoemde spullen aan de vrouw ter beschikking stelt, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom,
Een en ander met een .
4.4
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de vrouw afgewezen en de kosten gecompenseerd. De vrouw vordert in hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en alsnog haar vorderingen toe te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties. Bij akte van 29 oktober 2013 heeft de vrouw geconcludeerd tot – kort gezegd – compensatie van de proceskosten. De vrouw heeft in hoger beroep vier grieven geformuleerd die het geschil in volle omvang aan het hof voorleggen. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.5
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
4.6
Het hof zal zich eerst een voorlopig oordeel vormen van de feiten en het daarop toe te passen recht en vervolgens beoordelen of gelet op de belangen van partijen de gevraagde voorlopige voorziening moet worden gegeven. Het hof zal bij deze belangenafweging in elk geval het voorlopige karakter van zijn oordeel, de (beweerde) spoedeisendheid, de ingrijpendheid of onomkeerbaarheid van de voorziening en de voor- en nadelen van het uitblijven daarvan in aanmerking nemen.
4.7
De vrouw stelt dat zij een spoedeisend belang heeft, omdat niet van haar gevergd kan worden dat zij voor onbepaalde tijd samen met de man eigenaar van de woning blijft. De woning staat al lange tijd te koop en de woningmarkt verslechtert nog verder. Het risico dat het hypothecaire regime verder wordt aangescherpt kan ertoe leiden dat met het verstrijken van de tijd de vrouw niet meer in staat is de woning over te nemen. Voorts stelt zij dat zij de woning in Duitsland inmiddels heeft moeten verkopen, omdat zij de hypothecaire geldlening op die woning aan het einde van de looptijd niet kon inlossen. Sindsdien woont zij bij haar oudste zoon en zijn gezin. Deze situatie kan volgens de vrouw niet langer voortduren, omdat de spanningen binnen het gezin toenemen. De man betwist het door de vrouw gestelde.
4.8
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt een spoedeisend belang bij een voorziening in kort geding te hebben voor zover haar vordering ziet op de woning. Vaststaat dat de woning al langere tijd te koop staat en de situatie op de woningmark slecht is. De man heeft bovendien onvoldoende gemotiveerd betwist dat het hypothecaire regime is aangescherpt, waardoor het de vraag is of de vrouw op termijn nog geld kan lenen om het aandeel van de man in hypothecaire geldlening te voldoen, opdat hij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die hypothecaire geldlening.
Met betrekking tot de roerende zaken heeft de vrouw niets aangevoerd waaruit blijkt dat zij een spoedeisend belang heeft om over deze spullen te beschikken. Het hof komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering van de vrouw voor zover die ziet op de roerende zaken.
4.9
Voorop staat dat ingevolge artikel 3:178 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een deelgenoot van een gemeenschap te allen tijde verdeling van en gemeenschappelijk goed kan vorderen.
In de onderhavige zaak wenst de vrouw in feite de verdeling van de gemeenschap. Het hof stelt vast dat partijen onder meer twisten over de waarde van de woning. De vrouw stelt dat de waarde van de woning op € 250.000,- bedraagt. Zij verwijst hiervoor naar een brief van makelaar [makelaar] van 13 september 2013. De man betwist het door de vrouw gestelde en voert aan dat de waarde van de woning € 295.000,- bedraagt. Hij verwijst hiervoor naar de beschikking van de gemeente [plaats] van 28 februari 2013 waarin als WOZ-waarde van € 295.000,- is vermeld. Voorts stelt de man dat hij in de woning een aanzienlijke som geld heeft geïnvesteerd.
Het hof is van oordeel dat, nu de waarde van de woning tussen partijen ter discussie staat, de overdracht van de woning aan de vrouw in feite een verdeling van de eenvoudige gemeenschap inhoudt en een dergelijke verdeling onomkeerbaar is, de zaak zich niet leent voor afdoening in kort geding. Dat zou anders zijn indien in een bodemprocedure de rechter al een beslissing over de verdeling, dan wel de verkoop van de woning zou hebben gegeven en de man niet zijn medewerking wenste te verlenen aan de verkoop van de woning, dan wel de levering daarvan. Als uitgangspunt geldt voorts dat, gelet op de aard van het kort geding, in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor de vaststelling van de waarde van de woning door een deskundige. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken.

5.De slotsom

5.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Nu partijen een affectieve relatie hebben gehad en het geschil voortvloeit uit de financiële afwikkeling van die relatie, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 juni 2013;
compenseert de kosten van deze procedure in hoger beroep in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H.H.A. Moes, A.E.F. Hillen en R. Prakke-Nieuwenhuizen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.