ECLI:NL:GHARL:2014:2430

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
200.121.153-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak over appellabiliteit na vermindering van eis in eerste aanleg

In deze huurzaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2014, staat de vraag centraal of de zaak appellabel is na een vermindering van eis door de gedaagde in eerste aanleg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F.G. Verstraaten, heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd, waarin hij was veroordeeld tot betaling van achterstallige huur. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. W. Winkel, had de huurovereenkomst ontbonden en ontruiming geëist wegens huurachterstand. De procedure in eerste aanleg was gestart door de geïntimeerde, die aanvankelijk een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst had ingesteld. De kantonrechter had de vordering van de geïntimeerde gedeeltelijk toegewezen, maar de appellant was het niet eens met de uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet ontvankelijk is in zijn vordering tot verklaring voor recht, omdat hij in eerste aanleg gedaagde was en geen vordering in reconventie had ingediend. De appellant heeft betoogd dat hij ten onrechte was veroordeeld tot betaling van huur voor de maanden september en december 2010, omdat hij in ruil voor werkzaamheden geen huur hoefde te betalen. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant bewijs moet leveren van deze afspraak en heeft een comparitie van partijen gelast om de mogelijkheden voor een schikking te onderzoeken. De beslissing van het hof houdt in dat de partijen in persoon moeten verschijnen, vergezeld van hun advocaten, om de zaak verder te bespreken en te onderzoeken of er overeenstemming kan worden bereikt. Het hof heeft ook voorwaarden gesteld voor het indienen van processtukken en het deponeren van bewijsstukken.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in huurcontracten en de rol van bewijsvoering in geschillen over huurbetalingen. Het hof heeft de partijen aangespoord om tot een oplossing te komen, gezien de verstoorde relatie tussen hen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.121.153/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 383674 CV EXPL 12-933)
arrest van de eerste kamer van 25 maart 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. F.G. Verstraaten, kantoorhoudend te Apeldoorn,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. W. Winkel, kantoorhoudend te Drachten.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 1 augustus 2012 van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 26 oktober 2012,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met producties,
- een akte uitlating en producties van [appellant] d.d. 8 oktober 2013,
- een antwoordakte van [geïntimeerde] d.d. 5 november 2013.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Het vonnis van de Kantonrechter voor zover dat door [appellant] is bestreden te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1. Te verklaren dat tot het gehuurde behoort het recht op gebruik van de kelderruimte zoals [appellant] dat steeds heeft gedaan,
2. [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellant] op grond van het vernietigde vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van betaling door [geïntimeerde] tot aan de algehele voldoening
3. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedures in beide instanties."

3.De feiten

3.1
Het hof ziet aanleiding de feiten zelfstandig vast te stellen. Gelet op wat enerzijds is gesteld, en anderzijds niet gemotiveerd is betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
3.2
[geïntimeerde] verhuurt sinds 15 januari 2007 een appartement aan [adres] te [woonplaats] aan [appellant]. Onder het appartementencomplex bevindt zich een parkeerkelder. Deze parkeerkelder is via een deur in het appartement inpandig bereikbaar.
3.3
Van de huurovereenkomst is geen schriftelijk contract opgemaakt. Partijen zijn het erover eens dat de overeengekomen maandelijkse huurprijs € 500,- bedraagt en dat het maandelijkse voorschot voor energiekosten € 125,- is.
3.4.
[appellant] heeft op 3 februari 2012 bij de Huurcommissie een verzoek tot tijdelijke verlaging van het voorschot op energiekosten. Bij het onderzoek in de woonruimte op 29 maart 2012 was [geïntimeerde] niet aanwezig. Bij brief van 11 maart 2012 (blijkens het handgeschreven kenmerk kennelijk bedoeld voor de Huurcommissie) heeft [appellant] genoteerd dat in de huurovereenkomst het gebruik van de garage niet specifiek is vermeld, maar dat het gaat om een verworven recht.
3.5
Bij op 5 november 2012 verzonden uitspraak heeft de Huurcommmissie de huurprijs met ingang van 1 januari 2012 tijdelijk verminderd tot € 302,89 per maand, totdat alle geconstateerde gebreken (onvoldoende aanzuigkracht van ventilator in douche, in matige tot slechte staat verkerend keukenblok en onstabiele leuning van trap naar dakterras) zijn hersteld. Indien de ventilator en trapleuning wel zijn gerepareerd, maar het keukenblok nog niet, dan is een huurprijs verschuldigd van € 454,33 per maand totdat ook dit gebrek is hersteld. Het voorschot is ongewijzigd gebleven.
Gesteld noch gebleken is dat een van partijen zich binnen acht weken na de uitspraak tot de kantonrechter heeft gewend.
3.6
Gedurende de procedure in hoger beroep heeft [geïntimeerde] zijn huurder [appellant] opnieuw gedagvaard op grond van een huurachterstand.

4.De vordering en beoordeling in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft aanvankelijk ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd en veroordeling van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde en betaling van € 2.625,- huurachterstand en voorschotten berekend tot en met februari 2012, alsmede betaling van
€ 625,- voor iedere maand na 1 maart 2012 zolang [appellant] het gehuurde bezet houdt.
4.2
Bij conclusie van repliek d.d. 23 mei 2012 heeft [geïntimeerde], rekening houdend met ook al voor dagvaarding ontvangen betalingen, zijn vordering wegens huurachterstand gewijzigd en verminderd tot € 1.750,- berekend tot en met mei 2012, te vermeerderen met een bedrag van € 625,- per maand voor iedere maand dat gedaagde het gehuurde na 1 juni 2012 bezet zal houden. De repliek eindigt aldus: "Met conclusie: Eiser volhardt bij zijn vordering en verzoekt akte van bovengenoemde wijziging van die vordering."
4.3
De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van € 1.000,- achterstallige huur over de maanden september en december 2010, en de vordering voor het overige afgewezen. Daartoe heeft hij overwogen dat niet is overeengekomen dat de huur bij vooruitbetaling verschuldigd is, en dat de aard en omvang van de tekortkoming geen ontbinding rechtvaardigt. Ook heeft de kantonrechter overwogen dat het verweer van [appellant], inhoudende dat hem ten onrechte de toegang tot de garage wordt ontzegd, moet worden verworpen.
De kantonrechter heeft [appellant] voorts veroordeeld in de proceskosten, daarbij rekening houdend met het toegewezen bedrag.

5.De beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep en van de grieven

5.1
[appellant] heeft een aantal alinea's in zijn memorie van grieven gewijd aan de omvang van de verminderde vordering van [geïntimeerde] met het oog op de vraag of de vordering boven de appelgrens uitkomt.
Het hof wijst erop dat reeds uit de door [geïntimeerde] gehandhaafde vordering tot ontbinding -een vordering van onbepaalde waarde- blijkt, dat [appellant] in zijn hoger beroep kan worden ontvangen, nu de kantonrechter ook over die ontbinding te oordelen had.
5.2
De thans door [appellant] gevorderde verklaring voor recht (weergegeven onder 2.3 sub 1) kan niet inhoudelijk door het hof worden besproken. [appellant] was immers gedaagde in eerste aanleg. Hij heeft toen niet reeds bij antwoord een vordering in reconventie ingediend en hij kan dat niet voor het eerst in hoger beroep doen. In zoverre is [appellant] in zijn vordering niet ontvankelijk.
Grief Iblijft dan ook onbesproken. Dat neemt niet weg dat het hof eventuele verweren in de toelichting op deze grief wel zal meenemen in de beoordeling, voor zover dat voor de andere grief van belang zou zijn.
5.3
Met
grief IIbetoogt [appellant] dat hij ten onrechte is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.000,- als huur voor de maanden september en december 2010. Hij heeft indertijd werkzaamheden voor [geïntimeerde] verricht, in ruil waarvoor hij twee maanden geen huur hoefde te betalen en hij beroept zich daarom op verrekening met deze twee maanden huur. Ten bewijze daarvan heeft [appellant] als productie 10 bij memorie van grieven een volgens hem door [geïntimeerde] ondertekende verklaring met die inhoud overgelegd uit september 2010, zonder nadere dagaanduiding.
5.4
[geïntimeerde] heeft de in deze brief neergelegde afspraak betwist en hij heeft ook uitdrukkelijk weersproken dat de handtekening onder die brief de zijne is. Hij heeft depot van het originele stuk verlangd. [appellant] is daartoe niet overgegaan.
5.5
Het hof is van oordeel dat het stuk dat ten grondslag ligt aan het beroep op verrekening door [appellant] in geding moet worden gebracht door depot van dit stuk ter griffie van het hof. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten om met partijen in persoon, vergezeld van hun advocaten, te bespreken of het noodzakelijk is om een schriftkundig onderzoek naar de echtheid van de handtekening te laten verrichten (waarvan de kosten naar verwachting van het hof een bedrag ter hoogte van twee maanden huur tenminste zullen evenaren).
Duidelijk is voorts dat de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord, en dat dit een voedingsbodem is voor meer procedures tussen partijen. Het hof zal trachten ter comparitie met partijen tot betere afspraken te komen. Zij dienen daartoe in persoon te verschijnen. Aan het niet-verschijnen van een partij kan het hof nadelige consequenties voor die partij verbinden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn vordering sub 1;
en alvorens nader te beslissen:
bepaalt dat partijen in persoon, samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. M.E.L. Fikkers, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 5.5 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden april, mei en juni zullen opgeven op de roldatum
van 8 april 2014, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat
[appellant]uiterlijk één week voor de dag van de zitting het origineel van de door hem als productie 10 bij memorie van grieven in geding gebrachte brief ter griffie van het hof dient te deponeren;
bepaalt dat indien een partij ter comparitie nog een proceshandeling wenst te verrichten en/of producties in het geding wil brengen, zij ervoor dient te zorgen dat aan het hof en de wederpartij schriftelijk wordt meegedeeld wat de inhoud is van de ter comparitie te verrichten proceshandeling (voorzien van stukken) en indien een partij ter comparitie nog producties in het geding wenst te brengen dat zij daarvan goed leesbare afschriften aan het hof en de wederpartij dient over te leggen, in beide gevallen uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de zitting;
verstaat dat de advocaat van [appellant] uiterlijk
twee wekenvoor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerde] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
éénweek voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.E.L. Fikkers en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 maart 2014.