In deze notariële akte van verdeling is vastgelegd dat eiser de door hem ontvangen schenkingen en materiële bevoordelingen in de boedel heeft ingebracht en dat die inbreng geacht wordt gelijk te zijn aan zijn erfdeel. Ten aanzien van de verdeling is vastgelegd dat aan gedaagde is toegedeeld de behuizing met erf, garage, schuur en verder toebehoren en cultuurland, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: de boerderij), waartegenover hij voor zijn rekening heeft genomen en als eigen schuld diende te voldoen de op het registergoed rustende hypothecaire schuld(en), en wegens overbedeling aan vader schuldig is geworden een bedrag van € 102.766,24 (voorheen ƒ 226.467,00). Aan vader is toegedeeld de vordering ten laste van eiser, groot € 102.766,24 (voorheen ƒ 226.467,00). Aan eiser is toegedeeld de reeds door hem ontvangen schenking(en), welke in de nalatenschap van moeder werd(en) ingebracht.
Voorts is in de notariële akte ten aanzien van de vordering van vader op gedaagde opgenomen dat vader afstand heeft gedaan van voormelde vordering wegens overbedeling en in plaats daarvan een geldlening ter hoogte van de overbedelingsvordering (€ 102.766,24) heeft verstrekt aan gedaagde.
In de akte van verdeling is verder opgenomen dat gedaagde over deze geldlening een nader overeen te komen rente verschuldigd is, jaarlijks te voldoen op 31 december, voor het eerst op 31 december 2001, tot de lening algeheel is afgelost.
Tevens is in deze akte bepaald dat aflossing van de geldlening eerst gevorderd kan worden na een tenminste drie maanden te voren aan de wederpartij gedane schriftelijke opzegging. De geldvordering is, blijkens bedoelde akte, dadelijk opeisbaar (zonder dat ingebrekestelling is vereist) indien gedaagde nalatig is in de voldoening van zijn verplichtingen uit de notariële akte, waaronder het betalen van rente.