ECLI:NL:GHARL:2014:2460

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
200.139.985-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarige kinderen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen [kind 1] en [kind 2]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht het hof om de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen en af te wijzen. Bureau Jeugdzorg Friesland (BJZ) verzocht het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en de eerdere beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 februari 2014, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van BJZ en de Raad voor de Kinderbescherming.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks eerdere hulpverlening, niet in staat is gebleken om het belang van haar kinderen boven haar eigen belangen te stellen. De kinderen zijn sinds hun uithuisplaatsing in een pleeggezin geplaatst, waar zij stabiliteit en structuur ervaren. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder onmachtig is in haar rol als ouder en dat de kinderen in hun huidige situatie beter af zijn. De moeder heeft geen inzicht in haar problematiek en is niet bereid om aan haar situatie te werken. Het hof heeft de eerdere beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd, omdat dit noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een veilige en stabiele omgeving voor de kinderen, en dat de huidige uithuisplaatsing in hun belang is. De moeder heeft herhaaldelijk gefaald in het bieden van een veilige omgeving, wat heeft geleid tot de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de uitkomsten van psychodiagnostische onderzoeken af te wachten, omdat deze niet tot een ander oordeel zouden leiden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.985/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/129090/FJ RK 13-911)
beschikking van de familiekamer van 20 maart 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Schütz, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Bureau Jeugdzorg Friesland,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: BJZ.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de pleegmoeder],

wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen: de pleegmoeder, en

2.[de vader],

wonende te [woonplaats 3],
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 4 december 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 december 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en in plaats daarvan het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van [kind 1] en [kind 2] af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 31 januari 2014, heeft BJZ het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans dit af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 15 januari 2014 een brief van 14 januari 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden, (verder te noemen: de raad) met bijlagen;
- op 30 januari 2014 een journaalbericht van 29 januari 2014 van mr. Schütz met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 februari 2014 plaatsgevonden. De moeder is
ter zitting van het hof verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens BJZ zijn mevrouw mr. [X], mevrouw [Y] (gezinsvoogd) en mevrouw [Z] (stagiaire) verschenen en namens de raad is in het kader van zijn adviserende taak de heer
[Q] verschenen.
2.5
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Schütz een pleitnotitie overgelegd.
2.6
Op 17 februari 2014 is nog een brief van 11 februari 2014 van [kind 2] ter griffie van het hof binnengekomen.
2.7
Op 4 maart 2014 is [kind 2] verschenen die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.8
Op 6 maart 2014 is nog een brief van 4 maart 2014 van [kind 3] ter griffie van het
hof binnengekomen. Het hof heeft deze brief niet bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het - in 2006 ontbonden - huwelijk van de vader en de moeder zijn op [geboortedatum 1] [kind 3] (ook te noemen: [kind 3]), op [geboortedatum 2] [kind 2] (ook te noemen: [kind 2]) en op [geboortedatum 3] [kind 1] (verder te noemen: [kind 1]) geboren.
3.2
De vader en de moeder zijn sinds 25 juli 2012 gezamenlijk met het gezag over de drie kinderen belast.
3.3
In augustus 2012 is de eerste ondertoezichtstelling over [kind 2] en [kind 1] niet verlengd.
3.4
Bij beschikking van 17 april 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op verzoek van de raad, [kind 2] en [kind 1] (opnieuw) onder toezicht gesteld van BJZ voor de duur van een jaar.
3.5
Uit het huwelijk tussen de moeder en de heer [R] zijn op 24 april 2013 de
tweeling [kind 4] en [kind 5] geboren. De moeder heeft ter zitting van het hof aangegeven dat de echtscheiding tussen haar en de heer [R] vermoedelijk op 19 februari 2014 zal worden uitgesproken.
3.6
Op 17 augustus 2013 is, nadat een hevige escalatie tussen de moeder en de heer [R] had plaatsgevonden, mondeling een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing afgegeven voor [kind 2] en [kind 1]. Ook [kind 4] en [kind 5] zijn toen uit huis geplaatst. Ruim een maand na
de uithuisplaatsing zijn [kind 2] en [kind 1] tezamen in het huidige pleeggezin geplaatst.
3.7
De stichting heeft op 20 augustus 2013 ten aanzien van [kind 2] en [kind 1] een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg.
3.8
Bij afzonderlijke verzoekschriften, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 22 augustus 2013, heeft BJZ verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen ten aanzien van [kind 2] en [kind 1] voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor 24-uursvoorziening voor pleegzorg.
3.9
Bij beschikking van 20 augustus 2013 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot (spoed)uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [kind 2] en [kind 1], met ingang van 20 augustus 2013 voor de duur van vier weken, welke plaatsing is verlengd bij beschikking van 6 september 2013 van 6 september 2013 tot 6 december 2013.
3.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd met ingang van 6 december 2013 tot 17 april 2014.
3.11
Sinds januari 2014 woont [kind 3] weer bij de moeder, nadat zij bijna een jaar in Woodbrookers te Kortehemmen (een behandelcentrum voor Friese jongeren met gedrags-
en psychiatrische problemen) heeft gewoond. Voor haar verblijf in Woodbrookers woonde [kind 3] bij de vader.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige.
4.2
De moeder stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] en [kind 1] heeft verlengd.
4.3
BJZ heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat de moeder het afgelopen
jaar (opnieuw) haar eigen belangen boven die van de kinderen heeft gesteld. De moeder is een destructieve relatie aangegaan met de heer [R], die in augustus 2013 tot een heftige escalatie heeft geleid. Desondanks is de moeder niet bereid om aan zichzelf te werken.
De moeder heeft geen probleeminzicht.
Volgens BJZ is dit geen onwil van de moeder, maar onmacht. De omgang tussen de moeder en de kinderen van één keer per twee weken een middag loopt op zich goed. BJZ geeft echter aan dat de omgangsmomenten voor [kind 2] en [kind 1] niet veel toevoegen. De omgangs-momenten met de moeder zijn, in tegenstellingen tot de contacten met de vader, spannings-vol. Het gedrag dat de kinderen vertonen ten tijde van de omgangsmomenten lijkt volgens BJZ op 'pleasegedrag'. De kinderen vragen tussen de omgangsmomenten door nooit naar de moeder. BJZ is van mening dat de kinderen in het pleeggezin goed op hun plek zitten en dat zij daar ook verder moeten opgroeien. Het is voor de kinderen van belang dat er duidelijkheid komt over hun verblijfplaats, aldus BJZ.
4.4
Het hof overweegt het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is
het volgende gebleken.
[kind 2] doet het goed in het pleeggezin en hij is enorm gebaat bij de duidelijkheid,
structuur en voorspelbaarheid die hem daar wordt geboden. Steeds duidelijker wordt dat hij zeer beschadigd is door hetgeen hij in het verleden heeft meegemaakt. Hij vertoont weinig eigenheid en gedraagt zich vaak sociaal wenselijk. [kind 2] lijkt een gedesorganiseerde en vermijdende hechtingsstijl te hebben ontwikkeld. Het is voor [kind 2] van belang dat er in
de toekomst wordt gewerkt aan traumaverwerking en het ontwikkelen van een stevige
eigen identiteit.
[kind 1] vertoont zeer kwetsbaar en onzeker gedrag. BJZ maakt zich grote zorgen over de hechting en de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind 1]. Toen zij nog thuis woonde
gaf de school van [kind 1] aan dat zij niet naar behoren functioneerde. Ook werd zij veel buitenshuis gezien, vaak alleen en niet seizoensadequaat gekleed. De kinderen kunnen volgens BJZ sinds de uithuisplaatsing weer kind zijn en dienen zich nu te richten op de verwerking van de gebeurtenissen uit het verleden. BJZ is thans in afwachting van de resultaten van de psychodiagnostische onderzoeken, welke als leidraad zullen dienen voor het inzetten van toekomstige hulpverlening voor de kinderen.
4.5
Het hof is, met BJZ, van oordeel dat een ongestoorde ontwikkeling van [kind 2] en [kind 1] binnen het pleegezin waar zij thans verblijven in hun belang is. Na al hetgeen de kinderen hebben meegemaakt zijn zij gebaat bij rust, stabiliteit, veiligheid en structuur,
wat hen in het pleeggezin wordt geboden. De moeder is onvoldoende in staat gebleken om, ondanks de veelheid aan hulp die in het verleden is ingezet, het geleerde te doen beklijven
en te blijven toepassen. Vast is komen te staan dat de moeder de kinderen bij herhaling
niet heeft kunnen beschermen tegen het huiselijk geweld tussen haar en haar
(ex-)partner. De moeder heeft keer op keer handreikingen gekregen om haar leven na de gewelddadige relatie met de vader weer op de rit te krijgen. De door de moeder gevolgde trainingen en de aan haar geboden begeleiding hebben echter niet kunnen voorkomen dat zij wederom in een destructieve relatie met de heer [R] terechtkwam. De moeder is eind oktober 2012 met de kinderen bij de heer [R] ingetrokken, maar zij zijn eind januari 2013, na een aantal conflictsituaties in de relationele sfeer waarbij de politie drie opeenvolgende weekenden ter plaatse is geweest en de moeder telkens samen met de kinderen onderdak heeft gezocht bij oma, door hem weer uit huis gezet. Desondanks is de moeder nadien met
de heer [R] getrouwd. Vanuit school zijn er in deze periode, gezien de vele ruzies en spanningen, grote zorgen geuit over de thuissituatie en over de basale zorg en de veiligheid
van de kinderen. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de door de verschillende leerkrachten geuite zorgen. De enkele betwisting door de moeder is daartoe onvoldoende.
Op 9 augustus 2013 is er wederom een zorgmelding bij de politie binnengekomen betreffende huiselijk geweld.
De heer [R] heeft te kennen gegeven te willen scheiden, waarop de moeder heeft aangegeven zelfmoord te willen plegen, omdat zij niet wilde scheiden. De moeder heeft verschillende afscheidsbrieven geschreven, gericht aan de heer [R] en haar kinderen. Vervolgens heeft er op 17 augustus 2013 (wederom) een forse escalatie plaatsgevonden, waarbij de moeder, terwijl [kind 3] bij haar in de auto zat, heeft getracht in te rijden op een vriend van de heer [R]. De moeder is naar aanleiding van het gebeuren op 17 augustus 2013 door de huisarts doorverwezen voor diagnostiek en het vaststellen van een behandelplan. Uit de intakebrief van 23 september 2013 van mevrouw dr. [psychiater] (psychiater) en mevrouw [SPV'er] (sociaal psychiatrisch verpleegkundige), die hiertoe is opgemaakt, blijkt onder meer dat bij de moeder sprake lijkt te zijn van een duurzaam patroon in het kiezen van partners die haar domineren en die zij wil redden.
De moeder gaat daarbij makkelijk over haar eigen grenzen heen en belandt dan in situaties die zij niet meer machtig is. Het probleemoplossend vermogen is daarin niet sterk, waarin ze makkelijk impulsief en emotioneel reageert. De moeder heeft, ondank de hiervoor genoemde bevindingen, aangegeven geen wens tot behandeling te hebben. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof dat het de moeder ontbreekt aan probleeminzicht. De moeder lijkt
niet te begrijpen dat zij door haar gedrag en houding voorbij is gegaan en voorbij gaat aan
de belangen van [kind 2] en [kind 1]. Uit de beantwoording van de vragen die ter zitting van het hof aan de moeder zijn gesteld, is (ook) duidelijk naar voren gekomen dat de moeder het belang van de kinderen niet boven haar eigen belang kan stellen. Het hof is, met BJZ, van oordeel dat de moeder hierin niet onwillig, maar onmachtig lijkt.
4.6
Het hof betrekt voorts in zijn oordeel dat het de vrees van BJZ deelt dat de moeder,
bij plaatsing van [kind 2] en [kind 1] bij haar, omgang met de vader niet zal toestaan of begeleiden, terwijl ook een regelmatig contact met de vader voor [kind 2] en [kind 1] van groot belang is. [kind 2] heeft tijdens het kinderverhoor ook aangegeven dat hij de omgangsmomenten met de vader erg leuk vindt.
4.7
Het hof is, gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden, van oordeel dat het onvoldoende zeker is dat de gezondheid en veiligheid van [kind 2] en [kind 1] geen gevaar zullen lopen wanneer zij bij de moeder zouden gaan wonen. Daarnaast betrekt het hof in zijn oordeel dat [kind 2] en [kind 1] zich thans in een veilige omgeving bevinden en zich ook in gunstige zin ontwikkelen. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat [kind 2] in het kinderverhoor heeft aangegeven dat hij, in ieder geval tot de zomervakantie, in het pleeggezin wil blijven wonen, zodat hij in dezelfde klas (groep 8) kan blijven.
Het hof is, alles overwegende, evenals de rechtbank, van oordeel dat de gronden voor
de uithuisplaatsing van [kind 2] en [kind 1] nog onverminderd aanwezig zijn en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor hun opvoeding en verzorging. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] en [kind 1] dient derhalve te worden verlengd.
4.8
Het hof ziet overigens geen noodzaak om de uitkomsten van de psychodiagnostische onderzoeken af te wachten, zoals door de raad ter zitting van het hof geadviseerd, nu het hof, met BJZ van oordeel is dat de uitkomsten van de onderzoeken niet tot een ander oordeel zullen leiden.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking dient te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 4 december 2013;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, voorzitter, mr. A.W. Beversluis en mr. G.M. van der Meer, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 20 maart 2014.