Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
D. in geval een van de aandeelhouders met de naleving van het in deze overeenkomst bepaalde in gebreke blijft, zal deze ten behoeve van de andere aandeelhouder een na ingebrekestelling opeisbare boete verbeuren van eenhonderdduizend euro (€ 100.000,00), zulks onverminderd het recht van de andere aandeelhouder op vergoeding van meerdere schade (…).
Nemen het volgende in aanmerking:
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief 1 in het principaal hoger beroepklaagt [appellante] over onvolledigheid van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Deze grief kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van de bestreden vonnissen. Niet wordt immers gesteld dat de vastgestelde feiten onjuist zijn. Waar nodig zal het hof bij de beoordeling van het geschil in hoger beroep op de nader door [appellante] gestelde feiten ingaan.
grief 2 in het principaal hoger beroepkeert [appellante] zich tegen de door de rechtbank in het tussenvonnis aangenomen bewijslastverdeling en de daarop gebaseerde bewijsopdracht. Deze grief slaagt. Met haar stelling dat in de vaststellingsovereenkomst besloten ligt dat [appellante] kwijting heeft verleend voor aanspraken uit hoofde artikel C en D van de aandeelhoudersovereenkomst, beroept [geïntimeerde] zich immers op een grond waarop de vordering van [appellante] is teniet gegaan. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast van deze stelling op [geïntimeerde]. In het navolgende zal het hof vanuit dit vertrekpunt de stellingen van partijen en het tot nu toe geleverde bewijs opnieuw bezien.
eerste conceptvan de vaststellingsovereenkomst gemaakt. Hierin is in artikel 1 opgenomen dat [appellante] het verzoek tot het houden van een enquête bij de Ondernemingskamer zal intrekken en in artikel 2 dat [appellante] zal afzien van aangifte inzake de vermeende door [geïntimeerde en bestuurder] in het verleden gepleegde strafbare feiten. Bepalingen over afstand/kwijting komen hierin nog niet voor.
tweede conceptgemaakt, dat op 11 november 2008 aan [naam bestuurder] is toegezonden. Hierin zijn op dit punt geen relevante wijzigingen aangebracht.
derde conceptopgesteld, dat is toegezonden op 19 november 2008. Hierin is artikel 1 aldus gewijzigd, dat werd bepaald dat [appellante] het verzoek tot het houden van een enquête bij de Ondernemingskamer zal intrekken en finale kwijting zal verlenen voor al hetgeen [appellante] in haar verzoekschrift aan de Ondernemingskamer heeft opgesomd.
vierde concept, opgesteld door de advocaat van [geïntimeerde en bestuurder] (mr. P. Lems), waarin de opzet van de overeenkomst is gewijzigd. Hierin is een artikel 5 met het opschrift ‘Intrekking enquêteverzoek c.a.’ opgenomen. Naast bepalingen over intrekking van het enquêteverzoek en het afzien van aangifte van strafbare feiten is in artikel 5.2 opgenomen dat [appellante] en [naam vennootschap 1] afstand doen van eventuele aanspraken die zij jegens (onder meer) [geïntimeerde en bestuurder] zouden kunnen doen gelden ter zake van zaken, feiten en/of omstandigheden, en de eventuele gevolgen daarvan, die door [appellante] in het enquêteverzoekschrift d.d. 20 oktober 2008 en in de brief van haar raadsman van 26 september 2008 aan de orde worden gesteld. Voorts is opgenomen dat [appellante] en [naam vennootschap 1] verklaren dat aan hen naar de situatie van dat moment geen andere zaken, feiten en/of omstandigheden bekend zijn welke kunnen leiden tot enige aansprakelijkheid van (onder meer) [geïntimeerde en bestuurder] jegens [appellante] en [naam vennootschap 1] c.s. In artikel 5.4 is opgenomen dat met ondertekening van de onderhavige overeenkomst partijen over en weer uit welke hoofde ook finaal zijn gekweten, zulks met uitzondering van de nakoming van de verbintenissen uit hoofde van deze overeenkomst en de gelijktijdig te sluiten geldleningsovereenkomst. [naam bestuurder] heeft dit concept op 20 november 2008 aan [appellante] toegezonden.
vijfde concept, dat zij op 2 december 2008 aan [naam bestuurder] hebben toegezonden. Hierin zijn de bepalingen onder het opschrift ‘ Intrekking enquêteverzoek’ verplaatst naar artikel 1. In artikel 1.2 van dit concept is opgenomen dat [appellante] afstand doet van eventuele aanspraken die zij jegens [geïntimeerde en bestuurder] zou kunnen doen gelden ter zake van hetgeen in het enquêteverzoekschrift d.d. 20 oktober 2008 en in de brief van haar advocaat d.d. 26 september 2008 aan de orde zijn gesteld. In artikel 1.3 is vermeld dat [geïntimeerde en bestuurder] op hun beurt afstand doen van eventuele aanspraken die zij jegens [appellante] of [naam vennootschap 1] c.s. zouden kunnen doen gelden ter zake van hetgeen in de brief van hun advocaat d.d. 27 november 2008 aan de orde is gesteld. De in het vierde concept voorgestelde finale kwijtingsbepaling is geschrapt.
zesde conceptopgesteld, dat zij op dezelfde datum aan [naam bestuurder] hebben toegezonden. Hierin is aan artikel 1.2, na de verwijzing naar hetgeen in het enquêteverzoekschrift en de brief van 26 september 2008 is vermeld, toegevoegd “(kortweg de door [appellante] bekende feiten en omstandigheden)”. Voor het overige bevat het concept geen relevante wijzigingen op dit punt.
zevende concept.
achtste conceptzijn verwerkt. De door [naam bestuurder] voorgestelde aanvullende verklaring is hierin opgenomen als artikel 1.5. Toegevoegd is daarbij de verwijzing naar de artikelen 1.2 en 1.3. Dit concept is op 9 december 2008 door mr. Heuts aan mr. Lems toegezonden. Met deze versie zijn beide partijen akkoord gegaan. De inhoud ervan komt overeen met die van de uiteindelijk ondertekende vaststellingsovereenkomst (zie rov. 3.9).
[getuige 2]sluit hierop aan. Hij verklaart dat, nadat er een aantal versies van de vaststellingsovereenkomst waren gewisseld, de zaak in versie 4 werd omgegooid. Er kwam een finale kwijting in en dat wilden zij ([getuige 1] en [getuige 2]) niet. Zij zouden bij een finale kwijting de boete die in hun ogen verbeurd maar nog niet betaald was, kwijt zijn. De boete was nog niet geïnd omdat zij afhankelijk waren van [naam bestuurder]. Er zat een aantal grote projecten aan te komen en zij waren bang voor het gedrag van [naam bestuurder] als zij de boete zouden innen. Ook in de vaststellingsovereenkomst was de mogelijkheid van verdere samenwerking nog opengehouden. Er was alle reden om de voortgang van het bedrijf boven het incasseren van de € 100.000 te stellen. Daarom is de boete niet besproken. Hij hing wel in de lucht. Dat was de reden waarom zij geen finale kwijting wilden. De beperkte kwijting in de vaststellingsovereenkomst ging over alles wat in het kader van de enquête aan wanbeleid naar voren kwam. Na de datum van het enquêteverzoek was [appellante] met de dag wijzer geworden. [naam bestuurder] had gezien wat er bekend was. In dat verband is de uitdrukking gebruikt dat er steeds meer lijken uit de kast kwamen. [naam bestuurder] wilde niet dat er nog meer dingen naar voren zouden komen. Daarop duidt artikel 1.5 nadat er kwijting was gegeven in verband met het enquêteverzoek. Over de beperkte kwijting, vooral ten aanzien van het enquêteverzoek, was gesproken. Daarin lag het grote belang van [naam bestuurder]. Het leek hen dat met het voorstel over finale kwijting op een handige manier de boete er in gefietst werd. Dat risico zagen ze en daarom gingen zij er absoluut niet mee akkoord. Toen [naam bestuurder] reageerde met de mededeling "dat willen jullie niet" en er niet op door hamerde, begreep [getuige 2] dat ook [naam bestuurder] inzag dat het leuk geprobeerd maar niet gelukt was. De aanvullende versie die er later in kwam, zag op wat er gebeurd was buiten dat wat in het enquêteverzoek stond en niet op de boete. [getuige 2] had de indruk dat [naam bestuurder] wist dat het niet accepteren van de finale kwijting daarop zag en dat zij niet wilden accepteren dat zij de boete loslieten. Dit leidde [getuige 2] af uit het feit dat vervolgens wel de regel werd geaccepteerd die over wanbeleid ging, datgene waarover [naam bestuurder] en hij het oorspronkelijk hadden gehad.
grieven 2 tot en met 4 in het principaal hoger beroep[appellante] niet kunnen baten. De
grief in het incidenteel hoger beroepslaagt, wat echter niet leidt tot een andere beslissing.