ECLI:NL:GHARL:2014:2680

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
13/00872 en 13/00873
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vastgestelde WOZ-waarde en aanslag OZB van een onroerende zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak en de daarbij behorende aanslag onroerendezaakbelasting (OZB). De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak aan de [a-straat] 361 te [Z], had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente Scherpenzeel was vastgesteld op € 451.000 per waardepeildatum 1 januari 2011. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had de aanslag OZB bekendgemaakt. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

In hoger beroep heeft de belanghebbende betoogd dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar in gebreke is gebleven met betrekking tot de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag OZB. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt door middel van een taxatierapport, waarin vergelijkingsobjecten zijn opgenomen. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende geen tegenbewijs heeft geleverd in de vorm van een taxatierapport van een deskundige.

Het Hof heeft verder geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in gebreke was met betrekking tot de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag OZB, en dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De belanghebbende kon niet aannemelijk maken dat hij op basis van uitlatingen van de heffingsambtenaar gerechtvaardigd vertrouwen had dat de waarde lager zou moeten zijn dan vastgesteld. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers: 13/00872 en 13/00873
uitspraakdatum:
1 april 2014
Uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 juli 2013, nummers AWB 12/6464 en 13/1322, in de gedingen tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Scherpenzeel(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 361 te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 451.000. In het desbetreffende geschrift is tevens de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: aanslag OZB) bekend gemaakt.
1.2
Bij de in beroep bestreden uitspraak van 20 november 2012 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak op 25 december 2012 bij elektronisch verzonden beroepschrift in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem.
1.4
Op 28 februari 2013 heeft belanghebbende bij de rechtbank Oost-Nederland een beroepschrift ingediend wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift tegen de aanslag OZB.
1.5
Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank), de opvolger van de rechtbank Arnhem en de rechtbank Oost-Nederland, heeft bij uitspraak van 2 juli 2013 het beroep van 25 december 2012 ongegrond, en het beroep van 28 februari 2013 niet-ontvankelijk verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [B] (taxateur).
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [a-straat] 361 te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning uit 1991. De inhoud van de woning is ongeveer 500 m³ en de kaveloppervlakte is ongeveer 680 m². Tot de onroerende zaak behoort voorts een vrijstaande garage met een oppervlakte van 22 m² en een tuinhuis/blokhut.
2.2
Met betrekking tot de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak en de opgelegde aanslag OZB voor het jaar 2011 heeft, nadat belanghebbende in beroep was gekomen tegen een uitspraak op bezwaar dienaangaande, op 6 oktober 2011 een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar. In een brief van 12 oktober 2011 van de heffingsambtenaar aan belanghebbende is daarover, onder meer, het volgende opgenomen:
“(…)
Het minimale verschil tussen de woz-waarde en uw verzoek tot verlaging (€ 5.000,-) heeft mij doen besluiten u uit te nodigen voor een gesprek. Het doel van het gesprek was om uit te leggen hoe de gemeente tot de waarde van € 441.000,- is gekomen. (…) Uit het taxatieverslag kunt u opmaken dat de kleinere woning met een kleinere oppervlakte ([b-straat] 21) een hogere woz-waarde heeft dan uw woning. Deze woning is goed vergelijkbaar met uw woning en is beter gelegen dan uw woning.
(…)
Tot slot wil ik aangeven dat mocht u toch akkoord willen gaan met een compromiswaarde van € 438.000,- u daarvoor binnen tien dagen na verzenddatum van deze brief met mij contact kunt opnemen. Ik zal dan zorgdragen voor vermindering van de woz-waarde en teruggaaf van de teveel betaalde onroerende-zaakbelastingen. (…)”.
2.3
Met dagtekening 29 februari 2012 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende, met biljetnummer [0000000], voor het belastingjaar 2012 de beschikking op grond van de Wet WOZ, de aanslag OZB, de aanslag rioolheffing en de aanslag afvalstoffenheffing bekendgemaakt.
2.4
Belanghebbende heeft, met gebruikmaking van een bezwaarformulier van de gemeente Scherpenzeel, in één geschrift bezwaar gemaakt. In het formulier heeft hij aangekruist bezwaar te maken tegen de aanslag OZB op de enkele grond dat de WOZ-waarde te hoog is en voor de motivering verwezen naar het elders in het formulier opgenomen bezwaar tegen de beschikking op grond van de Wet WOZ. Daarnaast heeft belanghebbende daarop aangekruist bezwaar te maken tegen de WOZ-waarde omdat die te hoog is vastgesteld en daarbij aangegeven zijn bezwaar nader te willen toelichten.
2.5
Na een ontvangstbevestiging op 4 april 2012 heeft de heffingsambtenaar bij brief van 10 april 2012 het volgende aan belanghebbende meegedeeld:
" (…)
Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw pro-forma bezwaarschrift tegen de aanslag gemeentelijke belastingen 2012 met het nummer [0000000] met dagtekening 29 februari 2012.
Het pro-forma bezwaarschrift is door mij ontvangen op 4 april 2012.
Ik verzoek u uw bezwaarschrift nader te motiveren voor of op 18 april 2012. (…)"
2.6
Bij brief van 18 april 2012 heeft belanghebbende zijn bezwaar van gronden voorzien. De gronden zien uitsluitend op de vastgestelde waarde van de onroerende zaak.
2.7
Bij uitspraak op bezwaar van 20 november 2012 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende afgewezen. In de uitspraak is - onder meer - het volgende vermeld:
" (…)
Onderwerp : uitspraak bezwaarschrift WOZ-beschikking/aanslagbiljet 2012
biljetnummer [0000001]
(…)
Besluit:
Ik verklaar uw bezwaar tegen de WOZ-waarde van [a-straat] 361 over 2012 ongegrond. De waarde van € 451.000,- blijft gehandhaafd.
(…) "
2.8
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 25 december 2012 elektronisch beroep ingesteld. Het desbetreffende bericht is door de griffie van de Rechtbank geprint op 27 december 2012 en geregistreerd onder nummer AWB 12/6464. Het beroep is door de Rechtbank aangemerkt als op de laatstgenoemde datum ingekomen.
2.9
Bij brief van 9 januari 2013 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet doen van een uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag OZB. De heffingsambtenaar heeft daarop bij brief van 11 januari 2013 gereageerd, in welke brief -onder meer - het volgende is opgenomen:
“(…)
Op 20 november 2012 heeft de heffingsambtenaar een uitspraak gedaan op uw bezwaarschrift. Tegen deze uitspraak bent u inhoudelijk in beroep gegaan bij de Rechtbank Arnhem met hierin de vermelding dat het gaat om aanslagnummer [0000000].
(…)
Dat de heffingsambtenaar in gebreke is, kunnen wij derhalve niet delen. Wij vinden het echter jammer dat u in verwarring bent gebracht en bieden u daarvoor onze excuses aan. Aangezien u een beroepschrift heeft ingediend hebben wij een afschrift van deze brief gezonden naar de Rechtbank Arnhem, sector bestuursrecht, Postbus 9030, 6800EM te Arnem (ARN 12/6464 WOZ).”
2.1
Bij brief van 4 februari 2013 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar meegedeeld dat hij van mening blijft dat de heffingsambtenaar in gebreke is uitspraak op bezwaar te doen. Hij stelt dat de heffingsambtenaar inmiddels een dwangsom is verschuldigd. Bij brief van 10 april 2013 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar wederom in gebreke gesteld, nu vanwege het niet tijdig afgeven van een dwangsombeschikking.
2.11
Op 28 februari 2013 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen de aanslag OZB.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2011 te hoog is vastgesteld. Voorts is in geschil of de heffingsambtenaar in gebreke is uitspraak te doen op het bezwaar tegen de aanslag OZB en uit dien hoofde een of meer dwangsommen verschuldigd is geworden.
3.2
Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vragen bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.3
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Zoals blijkt uit de afdruk van het bij de Rechtbank elektronisch ingediende beroepschrift is het ontvangen op 25 december 2012 om 14:14 uur. Anders dan de Rechtbank kennelijk heeft aangenomen (de Rechtbank vermeldt in haar uitspraak dat het beroepschrift op 27 december 2012 is ingekomen) geldt dit tijdstip als tijdstip van ontvangst van het beroepschrift (artikel 8:40a jo artikel 2:17, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb).
Ten aanzien van de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag OZB
4.2
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-beschikking en de aanslag OZB bekend gemaakt in één geschrift (vgl. artikel 24, negende lid, Wet WOZ). Een bezwaarschrift tegen de beschikking wordt geacht ook gericht te zijn tegen de aanslag, en omgekeerd (artikel 30, tweede en derde lid Wet WOZ). Op grond van het vierde lid van artikel 30 vervat de heffingsambtenaar de uitspraken op het bezwaar tegen de beschikking en het bezwaar in één geschrift.
4.3
Blijkens het bezwaarformulier heeft belanghebbende in één geschrift zowel bezwaar gemaakt tegen de aanslag OZB als tegen de WOZ-waarde op de enkele grond dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. Gelet hierop spreekt het voor zich dat zowel belanghebbende bij de nadere motivering van het bezwaar, als de heffingsambtenaar bij de beoordeling van het bezwaar, zich heeft beperkt tot een bespreking van de WOZ-waarde.
4.4
De samenhang in het wettelijke systeem zoals weergegeven in 4.2 dient ter bescherming van de rechten van een belanghebbende. Dat ook de heffingsambtenaar uitgaat van dit wettelijke stelsel van rechtsbescherming blijkt ook uit de laatste geciteerde passage uit de brief van 12 oktober 2011 (zie 2.2). Gelet daarop en op de duidelijke onderwerpaanduiding in de uitspraak op het bezwaarschrift van 20 november 2012 “
uitspraak bezwaarschrift WOZ-beschikking/aanslagbiljet 2012 biljetnummer [0000001]” moet het belanghebbende, zeker na de brief van de heffingsambtenaar van 11 januari 2013, duidelijk zijn geweest dat die uitspraak zich tevens uitstrekte tot het bezwaar tegen de aanslag OZB. Het Hof acht volstrekt onaannemelijk dat belanghebbende, zoals hij heeft gesteld, nog in onzekerheid verkeerde over de inhoud van de uitspraak met betrekking tot de OZB (ongegrond of niet-ontvankelijk).
4.5
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende na de brief van 11 januari 2012 niet in redelijkheid kon menen dat de heffingsambtenaar in gebreke was uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag OZB te doen. De daarop volgende ingebrekestelling, het verzoek tot vaststelling van een dwangsom, de ingebrekestelling met betrekking tot het uitblijven van de dwangsomvaststelling en het daarmee weer verband houdende verzoek tot vaststelling van een dwangsom ontberen elke grond.
4.6
Nu de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof niet in gebreke was, heeft de Rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en het achterwege blijven van dwangsombeschikkingen (het beroep wordt geacht ook daartegen gericht te zijn; art. 4: 19, eerste lid van de Awb) terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van de WOZ-waarde
4.7
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin zich die bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.
4.8
Nu belanghebbende de juistheid van de vastgestelde waarde betwist, rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak op de peildatum door hem niet te hoog is vastgesteld.
4.9
De heffingsambtenaar verwijst ook in hoger beroep naar het door hem in eerste aanleg overgelegde taxatierapport van 13 februari 2013, opgemaakt door [C] (hierna: [C]). In dit taxatierapport wordt aan de onroerende zaak een waarde toegekend van € 451.000.
4.1
Voor de onderbouwing van de in het taxatierapport aan de onroerende zaak toegekende waarde zijn daarin de verkoopgegevens opgenomen van drie objecten die naar het oordeel van [C] voldoende overeenstemming met de onroerende zaak vertonen om voor de bepaling van de waarde als vergelijkingsobject te kunnen dienen. De gegevens die ten behoeve van de vergelijking uit de verkoopgegevens zijn afgeleid, luiden als volgt:
  • [c-straat] 28 te [Z], een vrijstaande woning uit 1989, met een inhoud van 474 m³ en een kaveloppervlakte van 471 m². De woning heeft voorts een inpandige garage met een oppervlakte van 18 m². Dit object is op 26 maart 2010 verkocht voor € 515.000.
  • [d-straat] 9 te [Z], een vrijstaande woning uit 1985, met een inhoud van 460 m³ en een kaveloppervlakte van 540 m². De woning heeft voorts een inpandige garage met een oppervlakte van 18 m². Dit object is op 1 oktober 2010 verkocht voor € 470.000.
  • [b-straat] 21 te [Z], een vrijstaande woning uit 1998, met een inhoud van 470 m³ en een kaveloppervlakte van 356 m². De woning heeft voorts een aangebouwde garage met een oppervlakte van 18 m². Dit object is op 29 april 2010 verkocht voor € 445.000.
4.11
Belanghebbende heeft geen taxatierapport overgelegd dat is opgemaakt door een deskundige, noch andere gegevens van gelijk gewicht. Hij heeft, deels met gebruikmaking van de gegevens uit het taxatierapport van [C], een berekening opgesteld van de waarde van de onroerende zaak.
4.12
Gelet op de in het taxatierapport vermelde gegevens en de daarop gegeven toelichting is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar, ook in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum, niet te hoog is. De in het taxatierapport van [C] genoemde objecten kunnen als vergelijkingspanden worden gehanteerd en het Hof acht aannemelijk dat in het rapport afdoende en op de juiste wijze rekening is gehouden met de onderlinge verschillen tussen de panden. Daarmee is de invloed van de door belanghebbende aangevoerde waardedrukkende factoren naar het oordeel van het Hof voldoende verdisconteerd in de onderhavige waardebepaling.
Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel
4.13
Belanghebbende heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. In dat verband heeft belanghebbende aangevoerd dat de heffingsambtenaar tijdens het gesprek op 6 oktober 2011 heeft verklaard dat de waarde van de onroerende zaak niet hoger kan zijn dan de vastgestelde waarde voor het vergelijkingsobject [b-straat] 21. Belanghebbende stelt dat dit standpunt ook is neergelegd in de brief van de heffingsambtenaar van 12 oktober 2011. De heffingsambtenaar heeft ontkend dat hij zich tijdens het gesprek heeft uitgelaten in de door belanghebbende bedoelde zin en stelt voorts dat het standpunt van belanghebbende berust op een onjuiste lezing van zijn brief van 12 oktober 2011.
4.14
Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende, tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar, niet aannemelijk dat hij aan uitlatingen van de heffingsambtenaar het in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat de waarde van de onroerende zaak op een lager bedrag moet worden vastgesteld dat de vastgestelde waarde van het object [b-straat] 21. Dat dit uit de brief van 12 oktober 2011 zou volgen vermag het Hof in die brief niet te lezen. Eerder kan daarin het standpunt worden gelezen, zoals ook de heffingsambtenaar stelt bedoeld te hebben, dat de waarde van de onroerende zaak, gelet op de voor het object [b-straat] 21 vastgestelde waarde, eerder te laag is dan te hoog.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Klein als griffier.
De beslissing is op
1 april 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Klein)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 april 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.