ECLI:NL:GHARL:2014:2736

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
200.123.330-04
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in verzoekschriftprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij de vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Loonstein, een incidenteel verzoek heeft ingediend op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vrouw verzocht het hof om een voorlopige voorziening te treffen die de man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J. Doornbos, zou verplichten om de exploitatie van hun café/restaurant/hotel binnen twee dagen na betekening van de beschikking te staken en over te dragen aan de vrouw of aan hun zoon. De man heeft zich verzet tegen dit verzoek en stelde dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat het verzoek gebaseerd was op een niet toegestane analoge toepassing van artikel 223 Rv.

Het hof heeft overwogen dat artikel 223 Rv enkel van toepassing is op dagvaardingsprocedures en dat er in de verzoekschriftprocedure geen mogelijkheid bestaat om een voorlopige voorziening te verzoeken. Dit is in lijn met de vaste rechtspraak van het hof. De argumenten van de vrouw ter zitting hebben het hof niet overtuigd om tot een ander oordeel te komen. Het hof heeft dan ook geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Deze beslissing is genomen tijdens de openbare terechtzitting van 1 april 2014, waarbij de rechters J.D.S.L. Bosch, G.M. van der Meer en J.G. Idsardi aanwezig waren, met mr. S.C. Lok als griffier.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent verzoekschriftprocedures en de beperkingen die gelden voor het treffen van voorlopige voorzieningen in dit kader. Het hof heeft de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op de gevraagde voorlopige voorziening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.123.330/04
(zaaknummer rechtbank Groningen 105909 / FA RK 08-2624)
beschikking van de familiekamer van 1 april 2014 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het incident,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Loonstein, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het incident,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Doornbos, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Groningen van 18 december 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
1.1
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 13 februari 2014 een journaalbericht van 13 februari 2014 van mr. Loonstein met bijlagen, waaronder een incidenteel verzoek ex artikel 223 Rv van de vrouw;
- op 17 februari 2014 een journaalbericht van 17 februari 2014 van mr. Rietberg;
- op 21 februari 2014 een journaalbericht van 21 februari 2014 van mr. Doornbos met bijlagen, waaronder een verweerschrift van de man;
- op 27 februari 2014 een journaalbericht van 27 februari 2014 van mr. Loonstein met bijlage;
- op 27 februari 2014 een faxbericht van 27 februari 2014 van mr. Doornbos;
- op 12 maart 2014 een journaalbericht van 11 maart 2014 van mr. Loonstein met bijlagen;
- op 12 maart 2014 een journaalbericht van 12 maart 2014 namens mr. Doornbos met bijlage;
- op 18 maart 2014 een journaalbericht van 18 maart 2014 namens mr. Doornbos met bijlagen.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 maart 2014 plaatsgevonden.
Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Zowel mr. Loonstein als mr. Doornbos heeft ter zitting van het hof een pleitnotitie overgelegd.

2.De beoordeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening

2.1
De vrouw heeft bij incidenteel verzoek ex artikel 223 Rv verzocht dat het hof bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad bij wege van voorlopige voorziening beveelt dat
de man de exploitatie van het café/restaurant/hotel [naam] binnen twee dagen na betekening van de ten deze te wijzen beschikking staakt en overdraagt aan de vrouw en/of zijn rechten/aanspraken op het café/restaurant/hotel [naam] overdraagt aan de zoon van partijen, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- per dag of gedeelte daarvan dat verweerder in dit incident niet aan het te geven bevel voldoet, kosten rechtens.
2.2
De man heeft zich - kort gezegd - (primair) op het standpunt gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek, nu dit verzoek is gebaseerd op niet toegestane analoge toepassing van artikel 223 Rv.
2.3
Het hof stelt voorop dat de zaak ten gronde een verzoekschriftprocedure betreft.
Het is vaste rechtspraak van deze hoflocatie dat er geen plaats is voor het treffen van een voorlopige voorziening op basis van analoge toepassing van artikel 223 Rv. Hiertoe is het volgende overwogen. Artikel 223 Rv staat in titel 2 van Boek 1 van genoemd wetboek, welke titel uitsluitend van toepassing is op dagvaardingsprocedures. Noch in de algemene bepalingen van titel 1 van Boek 1, noch in de bepalingen betreffende de verzoekschrift-procedure van titel 3 van Boek 1, noch in titel 7 betreffende hoger beroep is de mogelijkheid opgenomen om in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening te verzoeken. Daaruit moet worden afgeleid dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening kan worden verzocht. Hetgeen door de vrouw ter zitting van het hof is aangevoerd, geeft het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het hof is dan ook van oordeel dat vrouw in haar verzoek ex artikel 223 Rv niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ter zitting in hoger beroep is dit oordeel reeds door het hof aan partijen medegedeeld.

3.De slotsom

3.1
Op grond van het voorgaande dient te worden beslist als na te melden.

4.De beslissing

Het gerechtshof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, mr. G.M. van der Meer en
mr. J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 april 2014.