Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Zowel mr. Loonstein als mr. Doornbos heeft ter zitting van het hof een pleitnotitie overgelegd.
2.De beoordeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
de man de exploitatie van het café/restaurant/hotel [naam] binnen twee dagen na betekening van de ten deze te wijzen beschikking staakt en overdraagt aan de vrouw en/of zijn rechten/aanspraken op het café/restaurant/hotel [naam] overdraagt aan de zoon van partijen, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- per dag of gedeelte daarvan dat verweerder in dit incident niet aan het te geven bevel voldoet, kosten rechtens.
Het is vaste rechtspraak van deze hoflocatie dat er geen plaats is voor het treffen van een voorlopige voorziening op basis van analoge toepassing van artikel 223 Rv. Hiertoe is het volgende overwogen. Artikel 223 Rv staat in titel 2 van Boek 1 van genoemd wetboek, welke titel uitsluitend van toepassing is op dagvaardingsprocedures. Noch in de algemene bepalingen van titel 1 van Boek 1, noch in de bepalingen betreffende de verzoekschrift-procedure van titel 3 van Boek 1, noch in titel 7 betreffende hoger beroep is de mogelijkheid opgenomen om in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening te verzoeken. Daaruit moet worden afgeleid dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening kan worden verzocht. Hetgeen door de vrouw ter zitting van het hof is aangevoerd, geeft het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het hof is dan ook van oordeel dat vrouw in haar verzoek ex artikel 223 Rv niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ter zitting in hoger beroep is dit oordeel reeds door het hof aan partijen medegedeeld.
3.De slotsom
4.De beslissing
mr. J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 april 2014.