ECLI:NL:GHARL:2014:2742

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
200.133.144-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bestaan van een wettig huwelijk in het kader van een echtscheidingsverzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een echtscheiding. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juni 2013 aangevochten, waarin de echtscheiding tussen haar en de man, geïntimeerde, werd uitgesproken. De man had in 2012 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarbij hij stelde dat hij in 1987 in Marokko met de vrouw was gehuwd. Echter, de vrouw heeft betwist dat er een wettig huwelijk bestaat, en het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van dit huwelijk. Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld om nadere stukken over te leggen die het bestaan van het huwelijk kunnen aantonen. De zaak is aangehouden in afwachting van deze stukken. De beslissing van het hof houdt in dat de verdere behandeling van de zaak afhankelijk is van de aanlevering van bewijs door de man, en dat de partijen zich uiterlijk op 30 april 2014 hierover dienen uit te laten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in echtscheidingsprocedures, vooral wanneer de geldigheid van een huwelijk ter discussie staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.133.144/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/07/200959 FL RK 12/1548)
beschikking van de familiekamer van 3 april 2014
inzake
volgens de beschikking van de rechtbank en het uittreksel uit de basisadministratie: [appellante](geboren op [in 1965]),
volgens het beroepschrift: [appellante],
volgens de huwelijksakte: [appellante],wonende te [woonplaats],
appellante in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.G. Wiebes, kantoorhoudend te Lelystad,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de man,
geïntimeerde in hoger beroep,
advocaat: mr. E. Lucas, kantoorhoudend te Lelystad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Flevoland,
gevestigd te Lelystad,
hierna te noemen: BJZ.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 13 juni 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.
Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 augustus 2013, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij heeft het hof verzocht die beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende, primair, het verzoek van de man tot echtscheiding met nevenverzoeken af te wijzen althans, subsidiair, bij het uitspreken van de echtscheiding, de verzoeken van de man ten aanzien van de verplichting over te gaan tot scheiding en deling van hun huwelijksgemeenschap, de echtelijke woning (huurrechten voor de vrouw) en het hoofdverblijf van de kinderen (bij de vrouw) toe te wijzen en een zorgregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen van een dag per week, gedurende maximaal twee uren achtereen, waarbij de kinderen naar behoefte hun vader kunnen bellen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 10 oktober 2013 heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden en verzocht haar niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde beroep althans het beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 17 september 2013 een brief van 16 september 2013 van de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de raad) met de mededeling dat de raad niet beschikt over recente rapporten en adviezen;
- op 23 december 2013 een brief van 17 december 2013 van mr. Wiebes met als bijlage het voorgeschreven journaalbericht en het proces-verbaal van eerste aanleg.
2.4
De minderjarigen [kind 1] en [kind 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot de zaak. Zij hebben hun mening schriftelijk kenbaar gemaakt. Onder de brief van [kind 1] staat ook de naam [kind 3] en onder de brief van [kind 2] staat ook de naam [kind 4].
2.5
De mondelinge behandeling heeft op vrijdag 31 januari 2014 plaatsgevonden. Beide partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens BJZ waren de heer [namens BJZ] aanwezig.
2.6
Na de zitting heeft het hof, in vervolg op de daartoe ter zitting gemaakte afspraken, ontvangen een brief van 7 februari 2014 van mr. Lucas met als bijlage een originele vertaling van de huwelijksakte van partijen opgemaakt door een beëdigd vertaler in de Arabische taal en een brief van 24 februari 2014 van mr. Lucas met als bijlage de originele in de Arabische taal gestelde huwelijksakte van partijen. Het hof heeft van deze stukken kennisgenomen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het verzoekschrift tot echtscheiding is op 1 augustus 2012 ingediend door de man. De man stelt in 1987 te Marokko te zijn gehuwd met [appellante]. De man heeft daarbij een document overgelegd met daarbij een niet beëdigde, alsmede niet ondertekende, vertaling in de Nederlandse taal. Op verzoek van het hof is op 7 februari 2014 overgelegd een beëdigde, alsmede ondertekende, vertaling in de Nederlandse taal van een akte, zijnde Uittreksel van een huwelijksakte. Deze beëdigde vertaling wijkt af van de vertaling zoals door de man in eerste aanleg is overgelegd. Volgens de in hoger beroep overgelegde beëdigde vertaling van deze akte zijn op[in 1987]te Marokko met elkaar in het huwelijk getreden op basis van het boek, de koran en van de overleveringen van de Profeet, de "Sunnah", de man (geboren in 1961) en [appellante], geboren op [in 1965].
3.2
Volgens het uittreksel uit de Basisadministratie van de gemeente Lelystad van 1 augustus 2012, heeft de man zich [in 2006] uit Marokko in Nederland gevestigd en heeft hij de Marokkaanse nationaliteit. Volgens het uittreksel uit de Basisadministratie van de gemeente Lelystad van 1 augustus 2012 heeft zich op 18 januari 1978 uit Marokko in Nederland gevestigd [appellante], geboren op [in 1965] en heeft deze vrouw de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Op deze uittreksels staat de burgerlijke stand niet vermeld.
3.3
Volgens de afschriften van akten van geboorten van de gemeente Lelystad van 2 augustus 2012, zijn [geïntimeerde] en [appellante] de ouders van:
- [kind 1], op [in 1997];
- [kind 2] op [in 1999];
- [kind 4], op [in 2002];
- [kind 3], op [in 2003].
3.4
De kinderen hebben onder toezicht gestaan. [kind 2] heeft in verband met schoolverzuim de maatregel hulp en steun opgelegd gekregen. Uit dien hoofde is BJZ nog betrokken bij het gezin.
3.5
In het kader van voorlopige voorzieningen (beschikking van 2 juli 2012) tussen [geïntimeerde] en [appellante]heeft de rechtbank de kinderen toevertrouwd aan de vrouw en een zorgregeling ten aanzien van de kinderen vastgesteld inhoudende dat de kinderen een dag per week vanaf 10.00 uur tot na het eten bij de man kunnen verblijven en hem naar behoefte kunnen bellen. Ook heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld en bepaald dat de vrouw vanaf heden, met uitsluiting van de man, het gebruik heeft de echtelijke woning in Lelystad.
3.6
De man heeft bij zijn verzoek tot echtscheiding de rechtbank tevens verzocht, bij wege van nevenvoorzieningen, ook beslissingen te geven over de kinderen en wel op het punt van het hoofdverblijf, de zorgregeling en de informatieregeling, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, voor zover aanwezig, en het huurrecht van de echtelijke woning.
3.7
Bij beschikking van 13 juni 2013 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken tussen de man en [appellante], met elkaar gehuwd op[in 1987]in Marokko. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij de moeder en een zorgregeling vastgesteld tussen de man en [kind 2], [kind 4] en [kind 3] van ten minste één dag per week van 's ochtends tot na het eten en bepaald dat zij telefonisch contact met hem kunnen hebben zo vaak als zij wensen. Voorts heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld inhoudende dat de vrouw de man minimaal eenmaal per drie maanden schriftelijk zal informeren over alle relevante zaken over de kinderen betreffende school en hun gezondheid. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw huurder is van de echtelijke woning en partijen bevolen met elkaar over te gaan tot verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap, voor zover aanwezig, met benoeming van notaris van een onzijdig persoon.

4.De motivering van de beslissing

4.1
[appellante] heeft in hoger beroep primair de uitgesproken echtscheiding, en in het verlengde daarvan ook de beslissingen op de nevenverzoeken ter discussie gesteld. Wanneer ook het hof de echtscheiding tussen partijen mocht uitspreken, heeft [appellante]subsidiair enkel de zorgregeling ten aanzien van [kind 2], [kind 4] en [kind 3] inhoudelijk bestreden.
* de echtscheiding
4.2
Ingevolge artikel 3, lid 1, aanhef en onder a, Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 (Brussel II-bis) is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen.
4.3
Op grond van artikel 10:56 BW bepaalt het Nederlandse recht of ontbinding van het huwelijk kan worden uitgesproken en op welke gronden, tenzij partijen of een van hen een geldige rechtskeuze heeft gedaan voor het recht van de staat van een gemeenschappelijke vreemde nationaliteit van de echtgenoten. Een dergelijke keuze is niet gedaan. Beide partijen hebben ter zitting van het hof verklaard dat de vraag of het huwelijk, dat partijen in 1987 in Marokko met elkaar zijn aangegaan, kan worden ontbonden, beoordeeld dient te worden naar Nederlands recht.
4.4
Op grond van artikel 1:151 BW wordt de echtscheiding op verzoek van een van de echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is. Daarvan is sprake als indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen.
4.5
Ingevolge artikel 815, eerste lid onder a van het Wetboek van Rechtsvordering vermeldt het verzoekschrift onder meer de naam en de voornamen van de echtgenoot die niet de verzoeker is. Ingevolgde het vijfde lid en het Procesreglement Scheiding (procesreglementen familierecht rechtbanken) moet bij de indiening van het verzoekschrift een afschrift (en niet een uittreksel) van de huwelijksakte worden overgelegd.
4.6
Het hof stelt vast dat in het verzoekschrift tot echtscheiding de naam
[achternaam appellante]en de voornaam [voornaam appellante] staat vermeld. Deze naam en voornaam komen overeen met het uittreksel uit de basisadministratie waarin zoals gezegd geen vermelding over de burgerlijke staat is opgenomen, en met de afschriften van de geboorteakten van de kinderen, zoals overgelegd, maar niet met de naam zoals vermeld in de beëdigde vertaling van de huwelijksakte. In die akte staat vermeld dat de man is gehuwd met [appellante]. Ook anderszins zijn geen stukken overgelegd waaruit onmiskenbaar blijkt dat tussen de man en [appellante] een rechtsgeldig huwelijk is gesloten. Een en ander klemt te meer nu [appellante] optreedt in de procedure en zich tegen een echtscheiding verzet.
4.7
Bij de hiervoor geconstateerde onduidelijkheid van de staat en de identiteit van de vrouw en/of de echtgenote van de man is het voorlopig oordeel van het hof dat de man het bestaan van een wettig huwelijk met [appellante], van welk huwelijk hij ontbinding door middel van echtscheiding verzoekt, onvoldoende heeft aangetoond.
4.8
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich hierover nader uit te laten en in het bijzonder de man in staat stellen om nadere bescheiden te overleggen waaruit wel het bestaan van zijn huwelijk met [appellante] kan worden afgeleid. In afwachting hiervan zal het hof iedere verdere beslissing met betrekking tot de echtscheiding en de nevenvoorzieningen aanhouden.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden. Na ontvangst van deze uitlatingen zal de zaak in beginsel op de stukken worden afgedaan tenzij het hof hierin aanleiding ziet om de behandeling van de zaak, op de alsdan te bepalen wijze, voort te zetten.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over hetgeen het hof hiervoor in de rechtsoverweging 4.6 heeft overwogen, een en ander als omschreven in rechtsoverweging 4.8, en wel uiterlijk op 30 april 2014;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, voorzitter, mr. G.M. van der Meer en mr. D.J. Buijs, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 3 april 2014.