Uitspraak
1.[de vader],
2.Bureau Jeugdzorg Friesland,
1.Het geding in eerste aanleg
Het geding in hoger beroep
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die afhankelijk is van sondevoeding. De moeder van [minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 16 oktober 2013 had besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg (BJZ) voor de duur van twaalf maanden. De moeder betwist de noodzaak van de ondertoezichtstelling en stelt dat [minderjarige] niet in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Ze voert aan dat de sondevoeding noodzakelijk is voor de gezondheid van [minderjarige] en dat zij in staat is om zelf hulp te zoeken.
De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in deze zaak, heeft echter aangegeven dat er geen medische noodzaak is voor de sondevoeding en dat de eetproblemen van [minderjarige] een gedragsmatig probleem zijn. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2014 de ouders en hun advocaten gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad en BJZ. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] en dat eerdere hulpverlening niet heeft geleid tot verbetering van de situatie.
Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat [minderjarige] de benodigde hulp krijgt. De moeder is in het verleden wantrouwend en defensief geweest tegenover hulpverleners, wat de samenwerking heeft bemoeilijkt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is gehandhaafd. De beslissing is genomen met het oog op de zorg voor de ontwikkeling en gezondheid van [minderjarige].