ECLI:NL:GHARL:2014:2918

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
200.134.314-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het hoger beroep en kostenveroordeling in een familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man had in eerste aanleg geen verweerschrift ingediend en was niet verschenen, waardoor hij als niet in de procedure verschenen belanghebbende werd aangemerkt. Het hof overweegt dat de man zijn hoger beroep te laat heeft ingesteld, aangezien hij op 23 februari 2012 op de hoogte was van de bestreden beschikking van de rechtbank Assen van 28 september 2011. Hierdoor kan de man niet worden ontvangen in zijn hoger beroep. Het hof heeft ook de proceskosten aan de zijde van de vrouw begroot, omdat de man nodeloos kosten heeft gemaakt door het indienen van het hoger beroep. De totale kosten zijn vastgesteld op € 2.087,-, bestaande uit € 299,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris voor de advocaat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.134.314/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 86985/FA RK 11-1463)
beschikking van de familiekamer van 8 april 2014
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
voorheen advocaat: mr. M. Alta, kantoorhoudend te Hoogeveen,
thans zonder advocaat,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.T. van Daatselaar, kantoorhoudend te Hoogeveen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de (toenmalige) rechtbank Assen van 28 september 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 25 september 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 16 december 2013;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Alta van 3 oktober 2013, ingekomen op 7 oktober 2013;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Alta van 4 november 2013, ingekomen op 5 november 2013;
- een journaalbericht met bijlage van mr. Alta van 11 maart 2014, ingekomen op 11 maart 2014.
2.2
Het hof heeft geen kennisgenomen van het journaalbericht met bijlagen van mr. Van Daatselaar van 15 maart 2014, nu deze niet op de juiste wijze is ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 maart 2014 plaatsgevonden. Verschenen is mr. Daatselaar. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de man niet verschenen. Evenmin is de vrouw verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op
[geboortedatum] in de gemeente [woonplaats] geboren de thans nog minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige]). De man heeft de minderjarige erkend. De minderjarige heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2
Bij inleidend verzoekschrift van 30 mei 2011 heeft de vrouw de rechtbank verzocht te bepalen dat de man met ingang van 7 februari 2011 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 7 februari 2011 dient te voldoen. Bij aanvullend verzoekschrift van 19 augustus 2011 heeft de vrouw verzocht deze bijdrage met ingang van
7 februari 2011 op € 350,- per maand te bepalen. De man heeft geen verweerschrift ingediend.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 7 februari 2011 bepaald op € 350,- per maand.
3.4
Bij beroepschrift heeft de man verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende de kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] met ingang van 7 februari 2011 opnieuw vast te stellen en te bepalen op de behoefte van het kind gerelateerd aan het inkomen van de ouders met ingang van 7 februari 2011 en de draagkracht van de man vanaf 7 februari 2011 te bepalen conform diens inkomsten en uitgaven vanaf 7 februari 2011 tot en met heden, en de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties. Tevens heeft de man verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5
Bij verweerschrift heeft de vrouw het beroep van de man bestreden en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel zijn verzoeken af te wijzen;
II. de man te veroordelen in de proceskosten van deze procedure.

4.De omvang van het geschil

4.1
De geschilpunten betreffen:
- de ontvankelijkheid van de man in het door hem ingestelde hoger beroep;
- de behoefte van [minderjarige];
- de draagkracht van de man;
- in het geval de man niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep: de proceskostenveroordeling.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

5.1
De bestreden beschikking is gegeven op 28 september 2011 en het beroepschrift van de man is ingediend op 25 september 2013. Partijen verschillen van mening over de ontvankelijkheid van de man in het door hem ingestelde hoger beroep gelet op de datum van indiening van het beroepschrift.
5.2
Het hof overweegt hierover het volgende. Vast staat dat de man in eerste aanleg geen verweerschrift heeft ingediend en dat hij evenmin ter zitting mondeling verweer heeft gevoerd. Aldus dient hij te worden aangemerkt als een niet in de procedure verschenen belanghebbende. Ingevolge het bepaalde in artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient hoger beroep door de niet in de procedure in eerste aanleg verschenen belanghebbende te worden ingesteld binnen drie maanden na de betekening van de eindbeschikking of nadat de beschikking hem op andere wijze bekend is geworden.
5.3
Artikel 806 Rv geeft voor zaken van personen- en familierecht anders dan scheidingszaken, een van het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv afwijkende regeling ten aanzien van de aanvang van de hoger beroepstermijn. Ingevolge artikel 806 lid 1 sub a Rv kan hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt binnen drie maanden na de dag van de uitspraak. Het gaat daarbij om een belanghebbende als bedoeld in artikel 805 Rv, te weten degene aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden. Andere belanghebbenden kunnen binnen drie maanden na de betekening van de beschikking hoger beroep instellen, dan wel binnen drie maanden nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
5.4
Indien in eerste aanleg op de voorgeschreven wijze aan de belanghebbende een afschrift is gezonden van het verzoekschrift dan rust op de griffier ingevolge het bepaalde in artikel 805 Rv ook de plicht om - voor zover hier van belang - hem een afschrift van de beschikking te zenden. Op grond van het bepaalde in artikel 291 Rv in verbinding met artikel 272 Rv, welke bepalingen op de verzending van een afschrift van de beschikking als genoemd in artikel 805 Rv van overeenkomstige toepassing zijn, dient de beschikking aangetekend te worden verzonden.
5.5
Teneinde omtrent de verzending van het verzoekschrift en de beschikking duidelijkheid te krijgen, heeft het hof zich ambtshalve gewend tot de toenmalige rechtbank Assen, thans de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, met het verzoek het hof daaromtrent te informeren. Aan het hof is meegedeeld dat op 1 juni 2011 aan de man een verzoekschrift per aangetekende post is verzonden naar het adres [adres] te [woonplaats] en dat op 28 september 2011 aan de man per gewone post een afschrift van de beschikking is verzonden naar dat adres. Nu de voorgeschreven aangetekende verzending van de bestreden beschikking niet heeft plaatsgevonden dient er in rechte van te worden uitgegaan dat de beschikking niet aan de man is verzonden, zodat op hem niet de regel van artikel 806 lid 1 onder a Rv, maar die van hetzelfde artikellid onder b van toepassing is.
5.6
Ingevolge het bepaalde in artikel 806 lid 1 sub b Rv kan de man binnen drie maanden na de betekening van de beschikking hoger beroep instellen, dan wel binnen drie maanden nadat de beschikking hem op andere wijze bekend is geworden.
5.7
De man heeft aangevoerd dat hij op 5 september 2013 een brief van de deurwaarder heeft ontvangen met het bericht dat beslag is gelegd op zijn bankrekening in verband met een schuld aan de vrouw. Volgens de man betrof de executoriale titel die aan het beslag ten grondslag lag, de voor hem tot dan toe onbekende beschikking van 28 september 2011.
De vrouw heeft gesteld dat de man reeds korte tijd nadat de beschikking van 28 september 2011 was gegeven van het bestaan van deze beschikking op de hoogte was. Ter zitting heeft de vrouw aangevoerd dat de man in ieder geval op 23 februari 2012 op de hoogte was van de inhoud van de bestreden beschikking, nu mr. Jonker-Van Dijk op die datum een brief namens de man aan mr. Van Daatselaar heeft verzonden waarin de man heeft aangegeven dat hij niet in staat is de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen en dat hij spoedig een verzoekschrift tot wijziging van de vastgestelde kinderalimentatie bij de rechtbank zal indienen. De advocaat van de vrouw heeft deze brief ter zitting - op verzoek van het hof - aan het hof getoond. Derhalve is het hof van oordeel dat de man in ieder geval op 23 februari 2012 heeft kennisgenomen van de bestreden beschikking. Dit betekent dat het beroepschrift niet tijdig, buiten de termijn van drie maanden te rekenen vanaf 23 februari 2012, is ingediend. Derhalve kan de man niet worden ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep van de beschikking van 28 september 2011 van de rechtbank Assen.
Ten aanzien van de proceskosten
5.8
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de kosten van deze procedure in het geval dat het hof van oordeel is dat de man niet kan worden ontvangen in het door hem ingestelde beroep.
5.9
Nu het hof de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep, zal het hof een beslissing geven ten aanzien van de door de vrouw verzochte proceskostenveroordeling. Het hof overweegt hierover als volgt.
5.1
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen is gebleken dat de man in elk geval reeds op 23 februari 2012 heeft kennisgenomen van de bestreden beschikking en dat hij op dat moment voornemens was een verzoek tot wijziging van de vastgestelde kinderalimentatie bij de rechtbank in te dienen. Nu de man desondanks op 25 september 2013 hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking op de grond dat hij hiervan niet eerder heeft kennisgenomen, is het hof van oordeel dat de vrouw nodeloos kosten heeft moeten maken. Derhalve ziet het hof aanleiding om - anders dan gebruikelijk in familiezaken - de man in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de vrouw gevallen, te veroordelen.
5.11
Ten aanzien van de procedure in hoger beroep worden de proceskosten van de vrouw, naast het door de vrouw verschuldigde griffierecht van € 299,-, overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief begroot op € 1.788,- (tarief II, principaal appel van rechtbank op hof, 2 punten, € 894,- per punt: 1 punt voor het verweerschrift in rekestprocedures, 1 punt voor de mondelinge behandeling bij het hof).
5.12
Het voorgaande betekent dat de man een bedrag van € 299,- aan verschotten en een bedrag van € 1.788,- aan salaris voor de advocaat dient te voldoen, derhalve in totaal
€ 2.087,-.

6.De slotsom

Gelet op het voorgaande zal het hof de man niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de bestreden beschikking en de man veroordelen in de proceskosten van de vrouw ten aanzien van de procedure in hoger beroep.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep van de beschikking van 28 september 2011 van de rechtbank Assen;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw op € 299,- aan verschotten en op € 1.788,- aan salaris voor de advocaat, derhalve in totaal € 2.087,-;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de gegeven proceskostenveroordeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. G. Jonkman en
mr. D.J. Buijs, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 april 2014 in bijzijn van de griffier.