ECLI:NL:GHARL:2014:2923

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2014
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
21-006121-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Gelderland en oplegging gevangenisstraf voor moord

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarbij de verdachte was veroordeeld voor moord op haar echtgenoot. De rechtbank had op 26 juni 2013 een gevangenisstraf opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis gedeeltelijk vernietigd en de straf opnieuw vastgesteld op 14 jaar. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarbij zij zich niet kon vinden in de opgelegde straf en de motivering daarvan. Tijdens de zitting op 28 maart 2014 heeft het hof het dossier bestudeerd en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. W.J. Ausma.

Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld, maar dat de opgelegde straf niet in verhouding stond tot de ernst van het delict. De verdachte had haar echtgenoot op gewelddadige wijze om het leven gebracht en vervolgens geprobeerd de zaak te camoufleren door een inbraak te simuleren. Het hof heeft de argumenten van de verdediging, die een alternatieve lezing van de gebeurtenissen voorstelde, verworpen, omdat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van derden. Het hof heeft de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

De beslissing van het hof om de gevangenisstraf te verlagen ten opzichte van de eerdere uitspraak van de rechtbank was gebaseerd op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar ongelukkige huwelijk en de psychologische impact daarvan. Het hof heeft echter benadrukt dat dit de ernst van de daad niet rechtvaardigt. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op moord. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf, en het vonnis van de rechtbank is voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006121-13
Uitspraak d.d.: 11 april 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2013 met parketnummer 05-901387-11 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in PI Zuid Oost - HvB Ter Peel Evertsoord te Evertsoord.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 maart 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. W.J. Ausma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient dat vonnis in zoverre met overneming van die gronden te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de aan de verdachte opgelegde straf en de motivering daarvan en voorts met aanvulling van het navolgende.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de verdediging is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van twee mogelijke scenario’s, terwijl een derde alternatief scenario mogelijk is, namelijk dat een jaloerse minnaar of aanbidder van verdachte de woning is binnengedrongen, het slachtoffer om het leven heeft gebracht en vervolgens een inbraakscenario heeft geënsceneerd en de woning weer heeft verlaten.
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier geen serieuze aanwijzingen die het alternatieve scenario van de verdediging ondersteunen. Er is geen technisch bewijs dat er onbekende derden bij de zaak betrokken zijn. Het hof acht de door de verdediging gepresenteerde alternatieve lezing van de gebeurtenissen dan ook onaannemelijk.
Voorwaardelijk verzoek horen getuigen
Door de verdediging is verzocht om, indien het hof van oordeel is dat de bloedsporen als bewijs tegen verdachte kunnen worden gebezigd, de bij de rechtbank gehoorde deskundigen van het NFI en het IFS nader te horen met betrekking tot de aangetroffen bloedsporen.
Het hof wijst dit verzoek af, nu de noodzaak hiervan niet is gebleken.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op haar echtgenoot [slachtoffer]. Verdachte heeft het slachtoffer ’s nachts gedood en vervolgens – om te voorkomen dat ze zou worden ontdekt – een inbraak in scene gezet en 112 gebeld met de mededeling dat er mensen binnen waren.
Uit sectie op het lichaam van [slachtoffer] blijkt dat de verdachte het slachtoffer met een voorwerp met twee evenwijdige uitstulpingen, zoals een klauwhamer of een breekijzer, op het hoofd heeft geslagen en dat het slachtoffer meerdere steekwonden heeft opgelopen, die fataal bloedverlies hebben veroorzaakt.
Moord behoort tot de ernstigste delicten in de Nederlandse strafwetgeving. Verdachte heeft zeer groot leed toegebracht aan de nabestaanden, waaronder haar eigen zoon en dochter. Dit leed wordt eens te meer verergerd doordat verdachte weigert opening van zaken te geven en de schuld afschuift op een onbekende persoon, die het slachtoffer zou hebben omgebracht. Een feit als het onderhavige schokt de rechtsorde bovendien ernstig en brengt gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
De aard en ernst van het feit rechtvaardigen naar het oordeel van het hof oplegging van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof onder meer gelet op de straffen die in andere, enigszins vergelijkbare zaken in de laatste jaren zijn opgelegd. Het hof neemt bij de strafoplegging tevens in aanmerking dat verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van strafbare feiten. Daarnaast houdt het hof, evenals in eerste aanleg de officier van justitie heeft gedaan bij de formulering van zijn eis, rekening met het feit dat verdachte zeer ongelukkig was in haar huwelijk en dat er sprake is van een zeer gekrenkte vrouw. Dit rechtvaardigt uiteraard geenszins haar daad, maar dit maakt wel dat de straf van het hof lager zal zijn dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd.
Alles afwegend is het hof dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr P. van Kesteren en mr J.M.J. Denie, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr I.I.D. Leene, griffier,
en op 11 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.