In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 5 oktober 2010. De verdachte, geboren in Bulgarije, was in eerste aanleg vrijgesproken van mensenhandel, maar zowel de verdachte als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 1 april 2014 en heeft daarbij de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen. De verdachte was beschuldigd van het aanwerven en ontvoeren van een vrouw met het oogmerk haar in de prostitutie te laten werken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de aangeefster op 27 maart 2009 vanuit Griekenland naar Nederland zijn gereisd. De kernvraag was of de verdachte wist dat de aangeefster in Nederland in de prostitutie zou gaan werken. Het hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord, omdat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte de aangeefster vanuit Griekenland naar Nederland heeft meegenomen met het oogmerk haar tot prostitutie te dwingen. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Tevens verklaarde het hof de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in eerste aanleg.