In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor winkeldiefstal, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 3 december 2013. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 1 april 2014, waar de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De verdachte heeft aangevoerd dat er sprake was van een onrechtmatige staandehouding en dat de doorzoeking van zijn tas onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond.
Het hof heeft vastgesteld dat de verbalisant niet bevoegd was om de tas van de verdachte te doorzoeken, omdat niet voldaan was aan de eisen van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering. Dit vormverzuim heeft echter niet geleid tot een schending van een rechtens te respecteren belang van de verdachte. Het hof oordeelt dat de aangetroffen gestolen kleding en de bekennende verklaring van de verdachte als bewijs kunnen worden gebruikt. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan winkeldiefstal en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.
De strafoplegging is vastgesteld op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier.