In deze zaak gaat het om de vraag of de werknemer, [geïntimeerde], op 3 september 2012 haar arbeidsovereenkomst met [firma appellanten] rechtsgeldig heeft opgezegd. De werknemer was in dienst bij [firma appellanten] als verzorgende en secretaresse op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Tijdens een gesprek op 3 september 2012 heeft [geïntimeerde] haar onvrede geuit over de te late betalingen van haar loon en gezegd dat zij ontslag zou nemen als de betalingen niet op tijd zouden komen. [firma appellanten] heeft deze uitlating opgevat als een ontslagname. Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat er geen sprake was van een duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring van [geïntimeerde] gericht op onmiddellijke beëindiging van haar dienstverband. Het hof overweegt dat de werknemer voldoende tijd moet krijgen om op een eventuele ontslagname terug te komen en dat [firma appellanten] niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de opzegging. Het hof concludeert dat de arbeidsovereenkomst ook na 3 september 2012 is blijven voortduren, wat betekent dat [firma appellanten] verplicht is het loon van [geïntimeerde] door te betalen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, met uitzondering van de veroordeling tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, die wordt afgewezen. De kosten van het hoger beroep worden aan [firma appellanten] opgelegd.