ECLI:NL:GHARL:2014:3397

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
200.143.891
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van tussentijdse beëindiging van schuldsaneringsregeling met verlenging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 17 maart 2014 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, wat de appellante niet kon accepteren. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks haar psychische problemen, in staat was haar baan te behouden en haar maandelijkse afbetalingen te voldoen. Tijdens de procedure is gebleken dat de appellante een diagnose van borderline had gekregen en dat zij een behandeltraject was gestart. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellante, hoewel toerekenbaar, gezien hun bijzondere aard buiten beschouwing moesten blijven. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling voortgezet, met een verlenging van de looptijd met twee jaar tot 24 mei 2016. Het hof benadrukte dat de appellante zich gedurende deze periode aan alle verplichtingen moet houden en tijdig relevante informatie aan de bewindvoerder moet verstrekken. De uitspraak is gedaan door de eerste civiele kamer van het hof, waarbij de betrokken rechters de zaak in openbaar hebben behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.143.891
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, C/16/12/101 R)
arrest van de eerste civiele kamer van 24 april 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
advocaat: mr. J.M. Tang.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 24 mei 2011 is ten aanzien van appellante
(hierna te noemen: [appellante]) het faillissement opgeheven en de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd
mr. M.H.F. van Vugt en tot bewindvoerder mr. M. Menzing.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 17 maart 2014 is de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd.
Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 20 maart 2014 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 17 maart 2014 en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling niet tussentijds wordt beëindigd.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de journaalberichten met bijlagen van mr. Tang van 11 en 15 april 2014 en van de brieven met bijlagen van de bewindvoerder van 8, 14 en 16 april 2014.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 april 2014, waarbij [appellante] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar advocaat. De bewindvoerder is, met bericht vooraf, niet verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante], geboren op [geboortedatum], tussentijds beëindigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellante] een forse boedelachterstand heeft laten ontstaan en dat zij voorts onvoldoende heeft voldaan aan de informatie- en sollicitatieverlichting.
3.2
[appellante] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Zij erkent het
bestaan van een boedelachterstand. Zij stelt dat zij niet begrijpt hoe de beweerde boedelachterstand is samengesteld. Zij begrijpt niet dat de boedelafdracht maandelijks varieert, ook als haar inkomen gelijk blijft. Reeds vóór de behandeling bij de rechtbank heeft zij aan de bewindvoerder voorgesteld om de duur van de schuldsaneringsregeling te verlengen met een jaar en de boedelachterstand in te lopen met € 250,- per maand. De eerste termijn is door onverklaarbare oorzaak door de bewindvoerder niet ontvangen. Als gevolg van haar psychische gesteldheid is zij niet in staat geweest om te solliciteren. Zij heeft bij de rechter-commissaris met terugwerkende kracht om ontheffing van de sollicitatieverplichting verzocht. Zij zal sollicitaties verrichten om in ieder geval haar goede wil te tonen. Het is niet juist dat zij eerst na het verzoek tot tussentijdse beëindiging de door de bewindvoerder gevraagde informatie heeft opgestuurd. Blijkbaar is de door haar verzonden informatie door de bewindvoerder niet ontvangen. De desbetreffende informatie is alsnog verzonden. [appellante] is van mening dat de tekortkomingen haar niet geheel zijn toe te rekenen. Zij is inmiddels een behandeling gestart in verband met haar borderlineproblematiek. Zij zal zich voortaan volledig aan haar verplichtingen houden.
3.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
Gedurende de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft [appellante] een boedelachterstand laten ontstaan. Voorts heeft [appellante] niet in voldoende mate voldaan aan haar uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting jegens de bewindvoerder. Bovendien heeft zij niet op correcte wijze voldaan aan de sollicitatieverplichting. Het voorgaande vormt naar het oordeel van het hof op zichzelf voldoende grond om de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] op grond van artikel 350 lid 3 sub c van de Faillissementswet (Fw) tussentijds te beëindigen.
3.4
Het hof is echter van oordeel dat genoemde toerekenbare tekortkomingen onder de
gegeven omstandigheden gezien hun bijzondere aard buiten beschouwing dienen te blijven.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellante] heeft ingezien dat zij tot dusver tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en dat zij ter zitting van het hof heeft toegezegd een eventuele kans met verlenging van de looptijd graag te benutten. Zij heeft erkend dat er een boedelachterstand is ontstaan. Volgens haar verklaring is de berekening van de boedelafdracht haar niet duidelijk geweest. Naar het oordeel van het hof is – nadat ter zitting een uitdraai van het desbetreffende e-mailverkeer is getoond – voldoende aannemelijk geworden dat [appellante] daarover navraag heeft gedaan bij de bewindvoerder, dat zij inmiddels een voorstel heeft gedaan om de ontstane achterstand in te lopen en dat zij conform dat voorstel, anders dan de bewindvoerder aanvankelijk veronderstelde, reeds is gestart met de aflossingsbetalingen. [appellante] heeft voorts erkend dat zij niet geheel conform de voorschriften de bewindvoerder heeft voorzien van de voor de schuldsaneringsregeling benodigde informatie. Het hof is echter van oordeel dat [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij diverse keren aan de bewindvoerder e-mailberichten heeft verzonden waarin zij onder andere vragen heeft gesteld, informatie heeft verstrekt en om verlenging van de regeling heeft verzocht. [appellante] heeft ook erkend dat zij niet altijd op correcte wijze heeft voldaan aan de sollicitatieverplichting. Toch is zij erin geslaagd om na het einde van haar dienstverband in april 2013 bij [bedrijf 1], alwaar zij als bedrijfsleider werkzaam was, reeds in juni 2013 een dienstverband te krijgen voor 24 per week bij [bedrijf 2], alwaar zij nu feitelijk 32 uur per week werkzaam is. Het hof acht het prijzenswaardig dat [appellante], in aanmerking genomen dat zij al langere tijd psychische klachten heeft en bij haar onlangs de diagnose borderline is gesteld, wel - zo is inmiddels gebleken - regelmatig actief contact heeft gehad met de bewindvoerder en ook haar best heeft gedaan om zoveel als mogelijk betaalde arbeid te verrichten. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is voorts gebleken dat [appellante] baat heeft bij de behandeling in verband met haar borderlineproblematiek en dat zij gemotiveerd is die behandeling te continueren.
3.5
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de toerekenbare
tekortkomingen buiten beschouwing dienen te blijven en dat de schuldsaneringsregeling
van [appellante] moet worden voortgezet. De door haar begane verzuimen rechtvaardigen echter wel dat de looptijd van die regeling, gelet op de aanzienlijke boedelachterstand, wordt verlengd met twee jaar. De looptijd wordt derhalve verlengd tot 24 mei 2016.
3.6
Voor het succesvol tot een einde brengen van de wettelijke schuldsaneringsregeling
wordt van [appellante] verwacht dat zij zich gedurende de looptijd van die regeling stipt houdt aan alle uit die regeling voortvloeiende verplichtingen. Daartoe wijst het hof [appellante] er met nadruk op dat zij op correcte wijze aan de boedel afdraagt en de bewindvoerder, gevraagd en ongevraagd, tijdig alle relevante inlichtingen moet verstrekken die voor een goed verloop van de schuldsaneringsregeling van belang zijn.
3.7
Alle feiten en omstandigheden in onderling verband en in onderlinge samenhang
bezien, is het hof van oordeel dat het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 maart 2014 en, opnieuw recht doende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] wordt voortgezet en verlengt de looptijd van deze regeling met twee jaar, derhalve tot 24 mei 2016.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, Ch.E. Bethlem en A.S. Gratama,
bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en op 24 april 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.