Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[bedrijf 4] B.V.,
[geïntimeerde] B.V.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
5 februari 2013 en een "Plan van Aanpak aspect brandveiligheid [bedrijf 4] BV" van 27 oktober 2011 overgelegd.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
- [appellante] was de aandeelhouder van vier vennootschappen (de werkmaatschappijen), te weten [vennootschap 1] B.V. (hierna: [vennootschap 1]), [vennootschap 2] B.V. (hierna: [vennootschap 2]), [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1]) en [vennootschap 3] B.V. (hierna: [vennootschap 3]). De aandelen in [bedrijf 4] werden gehouden door [bedrijf 5] B.V. (hierna: [bedrijf 5]). [bestuurder 1] was bestuurder van [bedrijf 5] en [vennootschap 3]. Bestuurder van [appellante], [vennootschap 1], [vennootschap 2] en [bedrijf 1] was [bestuurder 2].
31 december 2013. Dit terwijl op grond van de door de curator overgelegde stukken voldoende aannemelijk is dat in [appellante] (in 2013) wel activiteiten plaats hebben gevonden. Uit de specificaties van de door [bedrijf 2] bij de curator ingediende facturen op naam van [appellante] volgt immers dat door [bedrijf 2] concrete werkzaamheden zijn verricht die betrekking hebben op (eigen) bedrijfsactiviteiten. Genoemd worden onder meer: "bijwerken investeringen en mogelijkheden deze te voorkomen nav gewenste wijzigingen bedrijfsvoering", "nagaan wijzigingen tov brandveiligheid gebouwen irt Bouwbesluit 2012", "mail Provincie voor overleg wijziging vergunning", "opstellen concept aanvraag", "onderzoek geluid", "onderzoek luchtkwaliteit", "onderzoek geur", "overleg inzake geurberekeningen + toetsing", "herlezing rapport geuronderzoek + beoordeling" en "overleg vergunningsprocedure". Dat mogelijk, zoals [appellante] heeft gesteld, [bedrijf 2] in het verleden werkzaamheden voor [bedrijf 1] heeft verricht, doet er niet aan af dat [appellante] geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat [bedrijf 2] maar liefst acht facturen met nauwkeurige specificaties ten name van [appellante] heeft verzonden en dat niet gebleken is dat tegen die facturen is geprotesteerd. De enkele betwisting van de tenaamstelling van deze facturen in deze procedure is onder die omstandigheden onvoldoende. Bovendien is de statutaire vestigingsplaats van [appellante] [plaats 1], hetgeen dus de adressering van de facturen in [plaats 1] kan verklaren. Ook de door de curator tijdens de mondelinge behandeling overgelegde offerte van 5 februari 2013 ten name van [appellante] van (thans) [bedrijf 2] en een (ongetekende) brief van 27 oktober 2011van [appellante] gericht aan de gemeente [plaats 1] inzake "Plan van Aanpak aspect brandveiligheid [bedrijf 4] BV" geven sterke aanwijzingen dat in [appellante] activiteiten werden ontplooid. Dat, zoals de advocaat van [appellante] tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, getracht is om de beschikking over de administratie van [appellante] te verkrijgen maar dat dit helaas niet is gelukt, komt dan ook voor risico van [appellante]. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de curator bovendien onbetwist bevestigd dat ook hij heeft geprobeerd de administratie van [appellante] te bemachtigen maar dat [appellante] zich niet bereid heeft getoond inzage in haar administratie te verstrekken. Het hof ziet geen aanleiding om [appellante] alsnog in de gelegenheid te stellen deze administratie in het geding te brengen, nu door de curator voldoende tijdig de gespecificeerde facturen van [bedrijf 2] in het geding zijn gebracht en [geïntimeerde] in haar (drie dagen voor de mondelinge behandeling ingediende) verweerschrift op deze stukken een beroep heeft gedaan om haar stelling te onderbouwen dat sprake was van een bedrijfsvoering door [appellante] en daarmee samenhangende baten.
[bedrijf 2], waarbij van alle facturen de vervaldatum inmiddels ruimschoots is overschreden, volgt ook uit het door de curator overgelegde dwangbevel van 29 maart 2014 van het Gemeentelijk Belastingkantoor [plaats 1] dat sprake is van een onbetaald gelaten opeisbare schuld van € 9.605 in hoofdsom vermeerderd met kosten. Op grond van het voorgaande kan reeds worden aangenomen dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers en van voldoende feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [appellante] verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het hof overweegt in zoverre ten overvloede ten aanzien van de vordering van de belastingdienst van € 13.236 nog als volgt. Nu [appellante] heeft moeten erkennen dat de belastingdienst nog geen definitieve beschikking heeft afgegeven, gaat het hof uit van het bestaan van de vordering van de belastingdienst van € 13.236. Bleek dit vorderingsrecht in eerste aanleg reeds uit een e-mail van 17 februari 2014 van de belasting-dienst, thans bevindt zich in de stukken de door de curator overlegde Vordering en aanmelding ter verificatie inzake het faillissement van [appellante] van 21 maart 2014, waarin als openstaande belastingschuld het bedrag van € 13.236 is opgenomen.
4.De beslissing
24 april 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.