ECLI:NL:GHARL:2014:3465

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
200.135.864-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over minderjarigen na langdurige afwezigheid van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder had gedurende tien jaar geen deel uitgemaakt van de opvoeding van de kinderen vanwege persoonlijke problematiek, waaronder psychische problemen en verslaving. De rechtbank Noord-Nederland had eerder, op 24 juli 2013, de moeder ontheven van het gezag over de kinderen, wat de aanleiding vormde voor het hoger beroep van de moeder. In haar beroepschrift verzocht de moeder om vernietiging van de eerdere beschikking en om afwijzing van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming.

Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en vastgesteld dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De moeder had in de afgelopen jaren geen stabiele situatie kunnen bieden en was lange tijd niet beschikbaar voor de kinderen. Het hof heeft ook de mening van de minderjarigen in overweging genomen, waarbij [minderjarige 1] gehoord is door een raadsheer-commissaris. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 maart 2014, waarbij de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de Raad en de vader aanwezig waren.

De beslissing van het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, is gebaseerd op de conclusie dat de moeder, ondanks enige recente positieve ontwikkelingen, niet in staat is om de zorg en opvoeding van de kinderen ter hand te nemen. De kinderen hebben behoefte aan stabiliteit en zorg, die zij niet van de moeder kunnen verwachten. Het hof benadrukt dat de ontheffing van het gezag niet betekent dat de moeder geen rol meer speelt in het leven van de kinderen, maar dat zij zich moet richten op contact met hen zonder invloed uit te oefenen op de opvoedingsbeslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.864/01
(zaaknummer rechtbank C/17/127120 / FA RK 13-831)
beschikking van de familiekamer van 17 april 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. J.H. Rump, kantoorhoudende te Zwolle,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland,

kantoorhoudende te Leeuwarden,
hierna te noemen:
BJZ,

2.[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen:
de vader,

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 juli 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, is de moeder ontheven van het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1], geboren [in 1999] (hierna: [minderjarige 1]) en [minderjarige 2], geboren [in 2001] (hierna: [minderjarige 2]).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 oktober 2013, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (en naar het begrijpt:) het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 december 2013, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van het verzoek van de moeder in haar hoger beroep met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder de brief met bijlagen van BJZ van 17 februari 2014 ingekomen op 19 februari 2014 en het nagezonden proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in eerste aanleg op 25 juni 2013, ingekomen bij het hof op 21 november 2013.
2.4
Het hof heeft de voornoemde minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld hun mening over de zaak te geven. [minderjarige 2] heeft van de gelegenheid geen gebruik gemaakt. [minderjarige 1] is voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de zaak gehoord door een raadsheer-commissaris. Het hof heeft de mening van [minderjarige 1] tijdens de mondelinge behandeling van de zaak meegedeeld aan partijen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat, namens de raad mw. Douma, namens BJZ mr. M. Lautenbach (juriste) en mw. B. Otto (gezinsvoogdes) en voorts is de vader verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn van 1995 tot en met 2003 met elkaar gehuwd geweest.
3.2
Uit het huwelijk zijn voornoemde [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren, thans respectievelijk 14 jaar oud en 12 jaar oud. Sinds de moeder het gezin heeft verlaten ongeveer tien jaar geleden, verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gezin van de vader.
3.3
De moeder heeft uit een later huwelijk met [X], dat inmiddels ook door echtscheiding is geëindigd, nog drie andere kinderen. Die twee halfbroertjes van [minderjarige 2] en [minderjarige 1], te weten [kind 1] (2003), [kind 2] (2007) en het halfzusje [kind 3] (2006), verblijven allemaal in een pleeggezin en de moeder is ontheven van het gezag over hen.
3.4
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn met ingang van 27 juni 2007 door de kinderrechter onder toezicht gesteld van BJZ. De maatregel is nadien telkens verlengd.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder ontheven van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de moeder.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Op grond van artikel 1:266 BW kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.2
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel -door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen- onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
4.3
Vast staat dat de maatregel van ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] inmiddels langer duurt dan voormelde termijn.
4.4
In haar eerste en enige grief tegen de bestreden beschikking bestrijdt de moeder dat zij onmachtig en ongeschikt is om de wettelijke plicht tot verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich te nemen. De toelichting op de grief laat zich aldus samenvatten dat de moeder woelige jaren achter de rug heeft maar thans in stabieler vaarwater terecht is gekomen. De moeder ziet zich daarin gesteund door de inhoud van het voortgangsverslag van de Reclassering dat de moeder voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank heeft doen toekomen. Tijdens haar laatste detentie is de moeder tot het besef gekomen dat er definitief iets moest veranderen wilde haar leven zich ten goede keren. Zij heeft zich daarom laten onderzoeken en in maart 2013 is zij opgenomen in de FPA (forensisch psychiatrische afdeling) te Franeker als onderdeel van een bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Daar wordt sindsdien gewerkt aan een aantal doelen waaronder het behandelen en stoppen van het verslavingsgedrag, delictpreventie, herstel en ontwikkeling van sociale vaardigheden, vergroten van inzicht in eigen delictgedrag, het verlichten van psychische klachten en het verminderen van eventuele andere problemen, het eigen maken van maatschappelijk geoorloofd gedrag, het aanleren van vaardigheden om beter om te gaan met spanningsvolle situaties en het leren omgaan met boosheid en agressie. Hoewel nog pril, meent de moeder dat de situatie inmiddels zodanig ten goede is gekeerd dat niet gezegd kan worden dat zij ongeschikt en onmachtig is om de verzorging en opvoeding van de kinderen ter hand te nemen.
4.5
Het hof overweegt dat bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag van een ouder de belangen van het kind voorop dienen te staan, mede gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
4.6
In het onderhavige geval volgt het hof de raad in zijn standpunt dat de ontheffing van de moeder van het gezag in het belang is van de kinderen en dat aan de gronden voor die maatregel is voldaan, waaronder dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om de verzorging en opvoeding van de kinderen ter hand te nemen.
4.7
Gebleken is dat de moeder graag invloed wil blijven uitoefenen op de situatie van de kinderen terwijl dat naar het oordeel van het hof niet past bij de sinds jaren bestaande situatie waarin de verzorging en opvoeding van de kinderen uitsluitend door de vader ter hand is genomen (met hulp van derden). De moeder maakt al zo'n tien jaren geen deel uit van de opvoeding van de kinderen en is lange tijd niet beschikbaar geweest voor de kinderen vanwege haar persoonlijke problematiek. De moeder kampt al jaren met psychische problemen en (alcohol)verslaving. Zij is zelf afhankelijk (geweest) van uitgebreide hulpverlening. Ondanks dat de moeder recentelijk een voorzichtig positieve ontwikkeling laat zien is voor het hof duidelijk dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn beschadigde en kwetsbare kinderen en hebben specifieke zorg en stabiliteit nodig. Dit maakt de moeder ongeschikt en onmachtig om de verzorging en opvoeding van de kinderen ter hand te nemen. Naar het oordeel van het hof zal onderhavige maatregel bijdragen aan de behoefte van de kinderen aan stabiliteit en duidelijkheid. Duidelijk moet zijn dat de vader de beslissingen neemt in overleg met de gezinsvoogd. De recente positieve ontwikkelingen aan de zijde van de moeder zijn te pril om doorslaggevende waarde aan toe te kennen.
4.8
De ontheffing betekent niet dat de moeder geen plaats meer heeft in het leven van de kinderen maar brengt met zich mee dat de moeder zich kan gaan richten op het contact met de kinderen en niet op de beslissingen die er in het kader van de verzorging en opvoeding genomen moeten worden.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. G. Jonkman en mr. I.A. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2014 in bijzijn van de griffier.