Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
de vader,
de moeder,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader, die niet erkend is als de vader van het kind, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om niet-ontvankelijk verklaring of afwijzing van het hoger beroep. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en heeft de zaak mondeling behandeld op 27 maart 2014.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad en uit deze relatie is de minderjarige geboren. De vader heeft het kind niet erkend en de moeder heeft het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen op basis van het ontbreken van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en het kind, zoals vereist door artikel 1:377a BW en artikel 8 EVRM. De vader is het hier niet mee eens en stelt dat er wel degelijk sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking.
Het hof overweegt dat biologische verwantschap een belangrijke factor is bij de beoordeling van de nauwe persoonlijke betrekking. Het hof komt tot de conclusie dat er voldoende bijkomende omstandigheden zijn die wijzen op een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en het kind. De vader heeft in het verleden betrokkenheid getoond bij het kind, en het hof acht het niet aannemelijk dat deze band verbroken is. Het hof verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar de omgangsregeling en zal de beslissing aanhouden in afwachting van het advies van de raad.