Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4 april 2013, heeft de man de rechtbank verzocht de inhoud van het tussen partijen op 30 oktober 2003 gesloten convenant te wijzigen en te bepalen dat de vrouw aan hem met ingang van 11 april 2011, subsidiair met ingang van 27 juni 2012, meer subsidiair met ingang van 19 december 2012, een onderhoudsbijdrage van € 500,- per kind per maand dient te voldoen ten behoeve van hun minderjarige kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Hij heeft daarbij aangegeven dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben en al geruime tijd geen contact meer hebben met de vrouw. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend en verzocht het primaire en subsidiaire verzoek van de man af te wijzen en het meer subsidiaire verzoek van de man met ingang van 22 maart 2013 toe te wijzen, voor zover het een bedrag van € 81,- per kind per maand niet te boven gaat, waarbij het verzoek van de man ter zake van het meerdere wordt afgewezen, althans in goede justitie te bepalen welke bijdrage de vrouw met ingang van 22 maart 2013 aan de man dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen.
4.De motivering van de beslissing
€ 1.694,- per maand, ofwel € 565,- per kind per maand, beschikbaar heeft voor kinderalimentatie.
€ 7.641,- + kosten verbouw: € 688.244,-) van het ontvangen bedrag van € 1.280.052,58 heeft besteed aan de aanschaf en de verbouw van het pand aan de [adres 2] te [X]. Voorts staat vast dat de man geen hypothecaire geldlening heeft afgesloten ten aanzien van dit pand. Wat er ook zij van de huidige waarde van dit pand, gelet op het voorgaande staat vast dat de man over een aanzienlijk vermogen beschikt. Met de vrouw is het hof van oordeel dat het de keuze van de man is geweest om een groot deel van de verkoopopbrengst te investeren in een woning en de verbouw daarvan. Deze keuze komt voor rekening en risico van de man. Immers de noodzaak van de aankoop van de woning, laat staan de noodzaak van de hoge verbouwkosten van deze woning voor onder andere ook een ligplaats voor een boot (productie 3, onder 13 van de man) en de aanleg van de tuin ad. € 28.295,- (bijlage 26 van de man), is niet gebleken. Dergelijke investeringen gaan niet voor op de bestaande onderhoudsverplichting van de man jegens zijn kinderen. Deze investeringen zijn te meer opmerkelijk, zoals ook de vrouw betoogt, nu uit de door de man overgelegde jaarrekeningen over 2009, 2010 en 2011 ten aanzien van zijn eenmanszaak [Y]- die drie vestigingen heeft- blijkt dat over die jaren sprake is van een negatief resultaat. Voorts volgt uit de door de man overgelegde kolommenbalans over 2013, periode 0 tot en met 13, dat [Y], waarvan sinds oktober 2012 tevens de ondernemingen [1] en [2] deel uitmaken, over die periode verlies lijdt.
€ 244,-) per kind per maand aan kosten inzake het huiswerkinstituut ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te voldoen. Het hof bepaalt dat de man deze kosten dient aan te tonen door maandelijks de facturen aan de vrouw te verstrekken en dat de vrouw de helft van deze facturen, tot een maximum van € 256,- per kind per maand, binnen een maand nadat de vrouw van de betreffende factuur heeft kennisgenomen, aan de man dient te voldoen.