Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
.Wat betreft de magistrale bereiding van methylfenidaat retard Regenboog heeft Regenboog c.s. eveneens betoogd dat dit op uitdrukkelijk voorschrift van de behandelende artsen is geschied en dat geen equivalent handelspreparaat op de markt beschikbaar is, gelet op de - uit het als productie 3 overgelegde onderzoeksrapport blijkende - verschillen (met name in beschikbare doseringen en afgifteprofiel). Achmea c.s. heeft dit bovendien sinds 2006 steeds zonder problemen vergoed. Nu Regenboog c.s. bereid is de levering van methylfenidaat retard Regenboog te staken totdat de bodemrechter in de in r.o. 3.2. genoemde bodemprocedure heeft geoordeeld, heeft Achmea c.s. volgens Regenboog c.s. geen belang om haar geen Farmacie Basisovereenkomst aan te bieden, terwijl daarmee voor Regenboog c.s. een zeer groot financieel belang gemoeid is, nu de groep voor 26% van haar omzet van Achmea c.s. afhankelijk is en de continuïteit van Regenboog c.s. bij het uitblijven van een Farmacie Basisovereenkomst in gevaar is. Omdat de andere Regenboog apotheken geen bemoeienis hebben met de bereiding of levering van methylfenidaat retard Regenboog moet de beëindiging van de contractuele relatie in ieder geval beperkt blijven tot Regenboog apotheek Scharlo, aldus Regenboog c.s.
‘omdat het middel methylfenidaat retard door middel van weekafleveringen wordt geleverd, betekent dit automatisch dat het aantal weekafleveringen afwijkt van het landelijke gemiddelde’.Het is juist dit automatisme dat door Achmea c.s. in strijd met de genoemde beleidsregels wordt geacht. Achmea c.s. heeft in dit verband aangevoerd dat een onvoldoende rechtvaardiging voor weekterhandstelling in alle individuele gevallen kan worden geboden door de algemene stelling dat ADHD-patiënten onvoldoende in staat zijn hun medicijngebruik te structureren en om die reden op weekterhandstellingen zijn aangewezen. Achmea c.s. heeft bijvoorbeeld - onbetwist - aangevoerd dat een (aanmerkelijke) groep ADHD-patiënten kinderen betreft, terwijl niet aannemelijk is dat geen van deze kinderen ouders of verzorgers heeft die in staat zouden zijn om voor een juiste toediening van het medicijn zorg te dragen. Ook de eigen verklaring van [A] bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep wijst er niet op dat de weekterhandstellingen werden gereserveerd voor die gevallen waarin (met arts en patiënt was besproken dat) de betrokken patiënt ‘
daarop was aangewezen omdat het medicatiegebruik extra ondersteuning behoeft’, zoals ook de Farmacie Basisovereenkomst 2010/2011 met betrekking tot deelafleveringen vereiste. [A] heeft hieromtrent immers verklaard dat de weektablet standaard is, dat dat is besproken en vastgelegd met de artsen en dat uitzonderingen worden toegestaan.’
Behandeling met een geneesmiddel in een voor de patiënt geschikte vorm, waarvan de werkzaamheid en effectiviteit door wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld en die tevens het meest economisch is voor de zorgverzekering onderscheidenlijk de verzekerde.’
Collegiale levering zal slechts worden geaccepteerd in bijzondere gevallen: wanneer er voor patiënten geen alternatieven beschikbaar zijn, waardoor de (individuele) gezondheidszorg in gevaar komt. Dit betekent in concreto het volgende: Collegiale levering is niet toegestaan indien er een geregistreerd therapeutisch equivalent in Nederland of in een andere EU-lidstaat op de markt is. (…)
Doorleveren: equivalentie met handelsproducten’ (productie 33 Achmea c.s.) vermeldt hieromtrent: