In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontheffing van het gezag van de moeder over haar dochter, geboren op [geboortedag] 2009. De moeder, die alleen belast is met het gezag, heeft in het verleden vijf kinderen gehad die bij hun vader wonen. De Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht hebben verzocht om ontheffing van het gezag, omdat de moeder ongeschikt zou zijn om haar zorgplicht te vervullen. De moeder heeft grieven aangevoerd tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 3 juli 2013 de ontheffing van het gezag heeft uitgesproken.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2014 zijn de betrokken partijen verschenen, waaronder de moeder, de vader, de pleegouders en vertegenwoordigers van de Raad en de stichting. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de hechting van het kind aan de pleegouders en de noodzaak van continuïteit in de opvoeding. Het hof heeft vastgesteld dat het kind, dat kampt met lichamelijke klachten, sinds 2009 in een pleeggezin verblijft en daar een positieve ontwikkeling doormaakt.
Het hof heeft geoordeeld dat de moeder niet in staat is om de zorg voor haar kind op zich te nemen en dat de ontheffing van het gezag in het belang van het kind is. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zij in staat is om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de ontheffing van het gezag over het kind is bevestigd. De moeder blijft echter de moeder van het kind, ook al is zij ontheven van het gezag.