In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder had verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing met de kinderen naar [woonplaats 1], maar het hof heeft geoordeeld dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader moet blijven. De moeder was eerder verhuisd zonder de beslissing op haar verzoek af te wachten, wat leidde tot een juridische strijd over de woonplaats van de kinderen. De vader had in zijn verweerschrift verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het raadsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat adviseerde om de hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen. Het hof heeft vastgesteld dat beide ouders geschikt zijn om voor de kinderen te zorgen, maar dat de huidige situatie, waarin de kinderen bij de vader verblijven, in hun belang is. De moeder had bezwaren tegen het raadsrapport, maar het hof oordeelde dat deze bezwaren niet voldoende waren om het rapport buiten beschouwing te laten.
De beslissing van het hof is gebaseerd op het belang van de kinderen, waarbij rekening is gehouden met hun wensen en de opvoedingssituatie bij beide ouders. Het hof heeft geconcludeerd dat de kinderen bij de vader moeten blijven wonen, ondanks de wens van de kinderen om bij de moeder te wonen. De beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 4 september 2013 is bekrachtigd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.