ECLI:NL:GHARL:2014:3767

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
200.138.276-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van minderjarigen en hoofdverblijf bij vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder had verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing met de kinderen naar [woonplaats 1], maar het hof heeft geoordeeld dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader moet blijven. De moeder was eerder verhuisd zonder de beslissing op haar verzoek af te wachten, wat leidde tot een juridische strijd over de woonplaats van de kinderen. De vader had in zijn verweerschrift verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het raadsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat adviseerde om de hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen. Het hof heeft vastgesteld dat beide ouders geschikt zijn om voor de kinderen te zorgen, maar dat de huidige situatie, waarin de kinderen bij de vader verblijven, in hun belang is. De moeder had bezwaren tegen het raadsrapport, maar het hof oordeelde dat deze bezwaren niet voldoende waren om het rapport buiten beschouwing te laten.

De beslissing van het hof is gebaseerd op het belang van de kinderen, waarbij rekening is gehouden met hun wensen en de opvoedingssituatie bij beide ouders. Het hof heeft geconcludeerd dat de kinderen bij de vader moeten blijven wonen, ondanks de wens van de kinderen om bij de moeder te wonen. De beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 4 september 2013 is bekrachtigd, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.138.276/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/96749/ FA RK 12-3459)
beschikking van de familiekamer van 6 mei 2014
inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Korver, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats 2],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.Q.N. Renon, kantoorhoudend te Assen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Drenthe,
gevestigd te Assen,
hierna te noemen: BJZ.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 september 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 3 december 2013, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt) voor zover het de afwijzing van haar verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing van de minderjarigen en de toewijzing van het verzoek van de vader hun hoofdverblijf bij hem te bepalen betreft en opnieuw beslissende het verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing van de minderjarigen toe te wijzen en (naar het hof begrijpt) het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen af te wijzen, althans te gelasten dat alsnog een deugdelijk onderzoek plaatsvindt in verband met het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming, kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 januari 2014, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden en verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 20 december 2013 een brief van 19 december 2013 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad);
- op 23 januari 2014 een brief van de rechtbank van 21 januari 2014 met als bijlage een brief van 30 juli 2013 van de minderjarigen [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), geboren op [geboortedatum 1] in de gemeente [X], en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), geboren op [geboortedatum 2] in de gemeente [X];
- op 29 januari 2014 een journaalbericht met bijlagen van 27 januari 2014 van mr. Korver;
- op 5 februari 2014 een brief met bijlage van 4 februari 2014 van de raad;
- op 24 maart 2014 een brief van 19 maart 2014 van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], een brief van 24 oktober 2013 van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en nogmaals de hiervoor genoemde brief van 30 juli 2013 van [minderjarige 1] en [minderjarige 2];
- op 31 maart 2014 een journaalbericht met bijlagen van 28 maart 2014 van mr. Korver;
- op 31 maart 2014 een journaalbericht met bijlagen van 28 maart 2014 van mr. Renon.
2.4
De minderjarige [minderjarige 1] heeft bij brief van 19 maart 2014 zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de zaak. Tevens is [minderjarige 1] op 8 april 2014 gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 10 april 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, mr. Korver, de vader en mr. Renon. Namens de raad is de heer H. van der Hoef verschenen. Mr. Korver heeft het woord gevoerd mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities. BJZ is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Assen van 21 december 2011 is - voor zover hier van belang - het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de moeder bepaald.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Assen van 29 februari 2012, hersteld bij beschikking van 20 juli 2012, is een contactregeling tussen de vader en de minderjarigen vastgesteld, inhoudende dat de minderjarigen gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdagavond 17.30 uur tot maandagochtend bij de vader verblijven, waarbij de vader de minderjarigen op vrijdagavond om 17.30 uur ophaalt bij de moeder en op maandag naar school brengt, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, één en ander in onderling overleg tussen partijen te regelen, alsmede op de verjaardagen van de vader en diens familie in rechte lijn.
3.4
De moeder heeft een inleidend verzoekschrift ingediend, waarbij zij heeft verzocht:
- aan haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van de minderjarigen (samen met de moeder) naar [woonplaats 1];
- aan haar vervangende toestemming te verlenen om de minderjarigen in te schrijven op de [basisschool] te [woonplaats 1];
- aan haar vervangende toestemming te verlenen om de minderjarigen te (doen) inschrijven bij een huisarts, een tandarts en sportverenigingen in (de omgeving van) [woonplaats 1];
- te bepalen dat de contactregeling, zoals is vastgelegd in de beschikking van 29 februari 2012, hersteld bij beschikking van 20 juli 2012, wordt gewijzigd, in die zin dat voortaan als contactregeling zal gelden dat de minderjarigen gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot en met zondag 19.00 uur bij de vader zullen verblijven, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tijdig tussen partijen te regelen, alsmede op de verjaardagen van de vader en diens familie in rechte lijn;
- te bepalen dat de moeder de minderjarigen gedurende de weekendregeling op vrijdag na schooltijd en gedurende de vakantie- en feestdagenregeling bij aanvang van het contactmoment, naar de vader dient te brengen, terwijl de vader de minderjarigen bij de moeder dient terug te brengen;
- althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie redelijk acht.
3.5
De vader heeft een verweerschrift, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, ingediend. Daarbij heeft de vader verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de moeder in het door haar verzochte niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen;
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bepalen bij de vader;
- een onderzoek van de raad te gelasten naar wat het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is;
- althans zodanige beslissingen te nemen als de rechtbank vermeent te behoren.
3.6
Bij beschikking van 13 maart 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, de verzoeken van partijen behandeld, de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de hoofdverblijfplaats van de kinderen, hun mogelijke belang bij een verhuizing en de contactregeling en de zaak verder aangehouden.
3.7
Op 3 juni 2013 is de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verhuisd naar [woonplaats 1].
3.8
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 21 december 2011 gewijzigd in die zin dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vader wordt bepaald. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.9
Bij vonnis in kort geding van 25 juni 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, - voor zover hier van belang - de moeder veroordeeld om met de minderjarigen voor 1 juli 2013 terug te keren naar [woonplaats 2] en hen daar hun schooljaar af te laten maken.
3.1
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 juni 2013 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 25 juni 2013 voor een termijn van een jaar onder toezicht gesteld van BJZ.
3.11
Sinds juli 2013 verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader.

4.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van het raadsrapport
4.1
Bij raadsrapport van 5 augustus 2013 heeft de raad geadviseerd het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verhuizen, af te wijzen en hun hoofdverblijf bij de vader te bepalen. Tevens heeft de raad een advies gegeven over een contactregeling.
4.2
De moeder heeft gesteld dat het raadsrapport van 5 augustus 2013 buiten beschouwing moet worden gelaten. De moeder stelt zich op het standpunt dat het onderzoek volstrekt ondeugdelijk is, nu de raad geen, althans volstrekt onvoldoende, onderzoek heeft gedaan naar de gezinssituatie bij de vader in [woonplaats 2] en die bij de moeder in [woonplaats 1]. Bovendien heeft de raad niet geanticipeerd op de omstandigheid dat de kinderen tijdens het gesprek met de raad net bij de vader vandaan kwamen en zij verder onvoldoende op de hoogte waren van de situatie in [woonplaats 1]. Tevens heeft de moeder aangevoerd dat het rapport feitelijke onjuistheden bevat. Ook voldoet het rapport niet aan de kwaliteitseisen van de raad, nu de uitkomst van het rapport niet met de kinderen is besproken, aldus de moeder. De moeder heeft een klacht ingediend bij de raad in verband met de handelwijze van de raad bij het onderzoek en het opstellen van het rapport.
4.3
Het hof overweegt hierover als volgt. Uit de klachtbeslissing van 16 januari 2014 van de raad komt naar voren dat de klacht van de moeder ten aanzien van het raadsrapport op enkele onderdelen door de regiodirecteur van de raad gegrond is verklaard, namelijk - voor zover hier van belang - voor zover het betreft de passage op pagina 16 van het raadsrapport over de rolverdeling binnen het gezin van de moeder ten aanzien van de verzorging en opvoeding. In deze passage heeft de raad aangegeven dat de zorg voor alle zes kinderen voor een groot deel op de moeder zal neerkomen, gelet op het feit dat haar partner een boerenbedrijf heeft en de gehele dag aan het werk is. Volgens de regiodirecteur had deze passage niet als zodanig mogen worden opgenomen, omdat deze niet kan worden gebaseerd op de voorhanden zijnde informatie. Tevens heeft de regiodirecteur vastgesteld dat in het rapport ten onrechte is vermeld dat de moeder 22 jaar in [woonplaats 2] heeft gewoond, nu de moeder juist 22 jaar niet in [woonplaats 2] heeft gewoond. Daarnaast zijn gegrond verklaard de klachtonderdelen dat het onderzoek niet met bekwame spoed is verricht en dat de raad de uitkomst van het onderzoek niet met de minderjarigen heeft besproken. Het hof is van oordeel dat de onjuiste passages in het rapport niet een zodanig essentieel onderdeel van de beantwoording van de onderzoeksvragen betreffen dat het raadsrapport buiten beschouwing dient te blijven. Ook de overige gegrond verklaarde klachtonderdelen brengen niet mee dat het raadsrapport buiten beschouwing dient te worden gelaten. Het hof zal het rapport bij zijn beslissing betrekken met inachtneming van de op onderdelen gegrond verklaarde klacht van de moeder.
Ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
4.4
Nu de moeder definitief is verhuisd naar [woonplaats 1] en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds juli 2013 - conform de bestreden beschikking - bij de vader verblijven en daar hun hoofdverblijfplaats hebben, brengt een beoordeling van de zaak naar de huidige situatie met zich dat het hof zal dienen te beoordelen bij wie van de ouders [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben. Die beoordeling brengt mee dat het hof niet toekomt aan het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing van de minderjarigen.
4.5
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het raadsrapport is overwogen, acht het hof zich voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten, zoals door de moeder subsidiair is verzocht.
4.6
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek zal het hof een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Het hof stelt voorop dat beide ouders geschikt zijn om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te voeden. Met de raad is het hof van oordeel dat zij beiden over de praktische en pedagogische mogelijkheden beschikken om voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te zorgen en in emotioneel opzicht bij hen aan te sluiten. Anders dan in het raadsrapport is vermeld, ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de opvoedingssituatie bij de moeder in [woonplaats 1].
4.7
Ook ten aanzien van de opvoedingssituatie bij de vader acht het hof op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam aannemelijk geworden dat die aansluit bij hetgeen de kinderen nodig hebben. Weliswaar heeft de moeder gesteld dat het in de opvoedingssituatie bij de vader niet goed gaat met de minderjarigen, maar daarvan is niet, althans onvoldoende, gebleken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat ter zitting naar voren is gekomen dat, zoals de moeder ook heeft verklaard, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht zijn gesteld vanwege de verstoorde onderlinge verhouding tussen de ouders en dat niet is gebleken dat tijdens de ondertoezichtstelling zorgen zijn geconstateerd ten aanzien van de opvoedingssituatie van de minderjarigen bij de vader. Bovendien is uit de stukken naar voren gekomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op school goed presteren. Weliswaar heeft de moeder ter zitting gesteld dat de minderjarigen lijden onder de ontstane situatie en dat zij onlangs van de school heeft vernomen dat [minderjarige 2] op school niet goed functioneert, nu zijn score op de Cito-toets niet goed was, hij in de klas vaak straf krijgt en dromerig voor zich uit zit te staren, maar de vader heeft daarop verklaard dat deze Cito-toets het niveau van een hogere groep, namelijk van groep 7, betrof, dat [minderjarige 2] een voorsprong heeft ten opzichte van zijn klasgenoten en dat hij deze toets heeft gedaan om te kunnen vaststellen wat zijn daadwerkelijke niveau is. Tevens heeft de vader te kennen gegeven dat [minderjarige 2] geen inzet nodig heeft om tot goede resultaten te komen, hetgeen hem lui maakt, en dat hij daarom soms naar buiten zit te kijken. Volgens de vader heeft de school op grond daarvan geconcludeerd dat er bij [minderjarige 2] sprake is van concentratieproblemen. Tegen die achtergrond heeft de moeder niet aannemelijk gemaakt dat de schoolprestaties van [minderjarige 2] tijdens het verblijf bij de vader zijn achteruitgegaan. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat de overige door haar gestelde zorgen verband houden met de opvoedingssituatie bij de vader, temeer nu uit het raadsrapport is gebleken dat de school ook zorgen had in de periode dat de minderjarigen hun hoofdverblijf nog bij haar hadden en dat die zorgen verband lijken te houden met het feit dat de kinderen lijden onder de slechte (en verslechterde) onderlinge verhoudingen tussen beide ouders.
4.8
Bovendien acht het hof van belang dat uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de vader meer dan de moeder rekening houdt met de loyaliteit van de kinderen naar de andere ouder. Nadat de moeder enkele jaren geleden met de kinderen naar [woonplaats 2] is verhuisd, heeft de vader zich ook vanuit Amsterdam in [woonplaats 2] gevestigd om dichterbij de kinderen te kunnen zijn. De moeder heeft zich in die tijd weinig flexibel opgesteld ten aanzien van de omgang tussen de vader en de kinderen. Er was geen ruimte voor de vader om de kinderen buiten de tijden van de vastgestelde contactregeling te zien. Daarentegen heeft de vader rekening gehouden met de loyaliteit van de kinderen naar de moeder door een ruime omgangsregeling met de moeder af te spreken, nadat het hoofdverblijf van de kinderen bij hem was bepaald, ondanks dat in die procedure niet was verzocht een contactregeling vast te stellen. Hoewel de raad in zijn rapport van 5 augustus 2013 een contactregeling heeft geadviseerd van een weekend per veertien dagen en de helft van de vakanties, heeft de vader ermee ingestemd dat de kinderen daarnaast alle schoolvakanties die minder dan twee weken duren, volledig bij de moeder doorbrengen. Naar het oordeel van het hof heeft de vader daarmee laten zien dat hij de positie van de moeder ten opzichte van de kinderen respecteert en draagt hij met zijn houding naar de kinderen uit dat zij bij de moeder mogen zijn, hetgeen het hof met het oog op de - aanleiding van de - uitgesproken ondertoezichtstelling van evident belang acht.
4.9
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wenselijk is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben.
4.1
Anders dan de moeder betoogt, is er naar het oordeel van het hof geen sprake van strijd met het recht op een gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, artikel 3 IVRK en artikel 9 IVRK, indien de hoofdverblijfplaats bij de vader wordt bepaald, nu er sprake is van een ruime contactregeling tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de moeder. Voor zover de moeder heeft gesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen band kunnen opbouwen met hun halfzusje, dat bij de moeder woont, gaat het hof aan die stelling voorbij, aangezien [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun halfzusje in ieder geval een weekend in de twee weken en tijdens een groot deel van de vakanties zien, zodat zij wel degelijk met haar opgroeien.
4.11
Dat [minderjarige 1] ter zitting en bij brief en [minderjarige 2] per brief hebben aangegeven dat zij liever bij hun moeder willen wonen, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [minderjarige 1] ten tijde van het raadsonderzoek heeft aangegeven dat hij liever bij de vader wilde wonen, omdat hem dat destijds leuker leek en dat [minderjarige 2] destijds een ambivalente houding innam. Gebleken is dat zij van mening zijn veranderd, aangezien hun verwachtingen over het wonen bij vader zijn tegengevallen. Nu de mening van hen enkel is gebaseerd op de afweging bij welke ouder het voor hen het leukst is te wonen, ziet het hof geen aanleiding anders te beslissen. Voorts neemt het hof in aanmerking dat uit het raadsrapport naar voren is gekomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] steeds meer tussen hun ouders in komen te staan en dat ook om die reden geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan hun wens bij de moeder te wonen.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 4 september 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M. van der Meer, mr. A.W. Beversluis en
mr. B.J. Voerman, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 6 mei 2014 in het bijzijn van de griffier.