ECLI:NL:GHARL:2014:4150

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
200.137.694-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag, omgangsregeling en plaatsingsmogelijkheden bij de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling van zijn minderjarige dochter. De vader, die in hoger beroep was gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht het hof om gezamenlijk gezag over zijn dochter, een contactregeling waarbij hij haar elk weekend een dagdeel zou ontvangen, en een netwerkonderzoek naar plaatsingsmogelijkheden bij hem. De moeder, die alleen belast is met het gezag, heeft het verzoek van de vader bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is sinds de eerdere beschikking van de rechtbank, die het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag had afgewezen. De vader heeft geen objectief verifieerbare feiten aangedragen die zouden wijzen op een verbetering van de communicatie tussen hem en de moeder, wat essentieel is voor gezamenlijk gezag. Het hof heeft ook de zorgen van de vader over de verslavingsproblematiek van de moeder erkend, maar benadrukt dat de gezinsvoogdijinstelling verantwoordelijk is voor de bescherming van de minderjarige.

Wat betreft de omgangsregeling heeft het hof geoordeeld dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader om een omgangsregeling afwees, omdat de gezinsvoogdijinstelling al toezicht houdt op de omgang. Het hof heeft geconcludeerd dat de vader niet voldoende heeft aangetoond dat uitbreiding van de omgang in het belang van de minderjarige zou zijn. De vader werd aangeraden om samen te werken met de gezinsvoogdijinstelling in plaats van de strijd aan te gaan. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.137.694/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/138245/FA RK 12-2762)
beschikking van de familiekamer van 29 april 2014
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen:
de vader,
advocaat: mr. I. Wagenaar, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. M. Verheul, kantoorhoudende te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.Leger des Heils Jeugdzorg en Jeugdreclassering,

hierna te noemen:
LJ&R,
2. fam. [pleegouders],hierna te noemen:
de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 augustus 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 november 2013, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking van de rechtbank te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
- de vader mede wordt belast met het gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren
in de [gemeente X] op [geboortedatum] (verder te noemen; [minderjarige]);
- tussen de vader en [minderjarige] een contactregeling zal gelden waarbij de vader haar bij zich
thuis ontvangt elk weekend een dagdeel en;
- een netwerkonderzoek te gelasten met betrekking tot voornoemde minderjarige.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 13 januari 2014, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering, dan wel aanvulling, van de gronden van die beschikking en de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk, te verklaren, dan wel deze af te wijzen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- op 29 november 2013 een brief met bijlagen van mr. Verheul van 28 november
2013;
- op 2 december 2013 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de
raad) van 29 november 2013;
- op 11 december 2013 een brief met bijlagen van mr. Wagenaar van 9 december 2013;
- op 21 februari 2014 een brief met bijlagen van mr. Wagenaar van 20 februari 2014 en;
- op 17 maart 2014 een uitstelverzoek van mr. Wagenaar.
2.4
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof gehouden te Leeuwarden op 27 maart 2014. Partijen en hun advocaten zijn daarbij verschenen. Voorts is namens LJ&R de heer Dankert verschenen. Ter zitting heeft mr. Verheul mede het woord gevoerd aan de hand van de overgelegde pleitaantekeningen.
Het uitstelverzoek
2.5
Overeenkomstig het geldende procesreglement wordt een uitstelverzoek dat niet binnen twee weken na de oproep voor de zitting is gedaan slechts ingewilligd indien sprake is van een klemmende reden. Het hof heeft in de gegeven onderbouwing geen aanleiding gezien het uitstelverzoek van mr. Wagenaar van 17 maart 2014 in te willigen omdat geen sprake is van klemmende reden in de zin als hier bedoeld.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is op [geboortedatum] in de [gemeente X] geboren de thans nog minderjarige [minderjarige].
3.2
De moeder is van rechtswege alleen belast met het gezag over [minderjarige]. [minderjarige] verblijft thans op vrijwillige basis in een pleeggezin.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Groningen van 20 september 2011 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg (BJZ). De ondertoezichtstelling is nadien jaarlijks verlengd, laatstelijk met ingang van 20 september 2013 tot 20 september 2014. LJ&R is belast met de uitvoering van de maatregel.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Groningen van 1 mei 2012 is een verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over [minderjarige] afgewezen.
3.5
Bij inleidend verzoekschrift van 20 december 2012, nadien aangepast, heeft de vader de rechtbank verzocht een raadsonderzoek te gelasten naar de mogelijkheden om [minderjarige] bij de vader te plaatsen, een contactregeling vast te stellen waarbij de vader [minderjarige] elk weekend een dagdeel ontvangt en de vader gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige].
3.6
De moeder heeft op 1 februari 2013 een verweerschrift ingediend waarin zij kort gezegd concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de vader in zijn verzoeken dan wel afwijzing ervan, met veroordeling van de vader in de kosten van het geding.
3.7
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting op 7 maart 2013 in het bijzijn van partijen, bijgestaan door hun raadslieden, dhr. [tokl], tolk in de Arabische taal en mw. A.H. de Leeuw namens LJ&R.
3.8
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank op de haar voorgelegde verzoeken aldus beslist dat de vader niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek om voortaan gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over [minderjarige] en de overige verzoeken zijn afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

Het gezag
4.1
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voor wijziging van een beslissing omtrent het gezag een rechtens relevante wijziging van omstandigheden nodig sinds de beslissing waarvan wijziging wordt verzocht, in dit geval de beschikking van de rechtbank Groningen van 1 mei 2012.
4.2
De rechtbank heeft in dit verband in de bestreden beschikking geoordeeld dat geen sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van de rechtbank Groningen van 1 mei 2012 en heeft daarom de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over [minderjarige].
4.3
In zijn eerste grief klaagt de vader dat ten onrechte door de rechtbank wordt gesteld dat het belang van de minderjarige [minderjarige] toekenning van hoofdelijk gezag in de weg staat. Ter toelichting is onder meer opgemerkt dat de moeder intussen een terugval heeft gehad. De intensieve behandeling en begeleiding van de moeder in [kliniek] (voorheen [Y] genaamd; een verslavingskliniek van VNN) is na tien maanden voortijdig beëindigd. De moeder krijgt thans individuele behandeling. De rechtbank heeft volgens de vader miskend dat tijdens de opname van de moeder in [kliniek] oudergesprekken zijn gevoerd. De vader vond de setting echter onvoldoende neutraal, mede waardoor de oudergesprekken zijn gestaakt. De rechtbank was bekend dat oudergesprekken zouden plaatsvinden maar heeft desalniettemin het verzoek van de vader niet toegewezen. De rechtbank miskent daarmee volgens de vader dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één ouder met het gezag is belast. De vader wijst voorts onder meer op de wisselende verblijfplaatsen die [minderjarige] intussen heeft gehad.
4.4
De moeder heeft de grief van de vader gemotiveerd bestreden en schaart zich achter het oordeel van de rechtbank als verwoord in de bestreden beschikking. Zij heeft daartoe onder meer opgemerkt dat geen gemeenschappelijke basis bestaat voor gezamenlijk gezag.
4.5
Het hof overweegt als volgt. Voor zover de grief aldus moet worden verstaan dat naar de mening van de vader wel degelijk sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin als hier bedoeld en de rechtbank zulks heeft miskend, kan het hof de vader daarin niet volgen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof in dit verband gebleken dat de slechte onderlinge communicatie en verstandhouding tussen de ouders (en de gevolgen daarvan voor [minderjarige]), ten grondslag liggen aan de beslissing waarvan wijziging wordt verzocht. Daarin is naar het oordeel van het hof geen aantoonbare verandering opgetreden. De moeder heeft in dit verband betwist dat de communicatie en verstandhouding tussen haar en de vader is verbeterd en de vader heeft zijn andersluidende stelling niet met objectief verifieerbare bescheiden onderbouwd. Daarbij heeft de vader ook geen relevante feiten en omstandigheden aangedragen die een dergelijke conclusie zouden kunnen dragen. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen dat de onderlinge strijd tussen de vader en de moeder zich heeft uitgebreid naar strijd door de vader en/of zijn partner jegens de gezinsvoogdijinstelling. In dat verband heeft LJ&R gemotiveerd aangegeven dat vanaf de account van de vader bij de website Youtube onder een video een doodsbedreiging is geuit jegens de voormalige gezinsvoogd. Aldus lijkt de strijd van de vader zich te verharden en grijpt hij de ots niet aan om de situatie tussen hem en de moeder te verbeteren. Van een wijziging van het gezag kan gelet op artikel 1:253o BW dan ook geen sprake zijn.
4.6
Voor zover de vader met de door hem voorgestane gezagswijziging meer omgang dan wel een grotere rol in het leven van [minderjarige] beoogt te bewerkstelligen, overweegt het hof dat zulks op zichzelf geen grond vormt voor wijziging van het gezag. Ook de omstandigheid dat de gezinsvoogdijinstelling de omgang tussen [minderjarige] en de vader zou hebben teruggebracht vormt geen relevante wijziging van omstandigheden in de zin als hiervoor bedoeld.
4.7
Het vorenstaande neemt niet weg dat het hof begrip heeft voor de zorgen van de vader omtrent de verslavingsproblematiek van de moeder en de gevolgen daarvan voor [minderjarige]. Het behoort echter tot de taak van de gezinsvoogdijinstelling om daarop toe te zien en zo nodig maatregelen te treffen ter bescherming van [minderjarige].
De omgangsregeling
4.8
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vader om vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een ondertoezichtstelling en dat door de gezinsvoogdijinstelling wordt bekeken welke omgangsregeling het meest in het belang van [minderjarige] is. Vaststelling van een omgangsregeling door de rechtbank zou een en ander doorkruisen. De rechtbank acht zulks in strijd met zwaarwegende belangen van de minderjarige en heeft daarom het verzoek van de vader afgewezen.
4.9
De vader kan zich daarin niet vinden. De tweede grief van de vader strekt in dit verband tot betoog dat de rechtbank ten onrechte niet bereid is geweest om de door LJ&R sterk gereduceerde omgang tussen de vader en [minderjarige] inhoudelijk te toetsen. De vader wijst erop dat hij geen gezag heeft over [minderjarige] en hij zich dus alleen kan beroepen op artikel 1:377a BW teneinde de sedert 2011 sterk gereduceerde en begeleide omgang tussen hem en [minderjarige] door de rechter te laten toetsen.
4.1
De moeder heeft de grief bestreden en schaart zich ook op dit punt achter het oordeel van de rechtbank als verwoord in de bestreden beschikking. Zij heeft daartoe onder meer opgemerkt dat de man niet heeft gemotiveerd waarom uitbreiding van de omgang in het belang van [minderjarige] is.
4.11
Het hof overweegt als volgt. De grief van de vader treft in zoverre doel dat het enkele bestaan van een ondertoezichtstelling niet betekent dat de rechter geen eigen afweging kan maken in het geval hem een verzoek als het onderhavige, strekkende tot vaststelling van een omgangsregeling, wordt voorgelegd. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet het hof op dit moment echter geen aanleiding te bepalen dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] dient te worden uitgebreid. Het hof kan LJ&R in dit verband volgen dat een persoonlijkheidsonderzoek naar de vader noodzakelijk is om meer zicht te krijgen op de vader en een juiste inschatting te kunnen maken welke omgangsregeling het meest in het belang van [minderjarige] is. Daarbij komt dat [minderjarige] een instabiele periode achter de rug heeft door de vele wisselingen van verblijfplaats mede als gevolg van de problematiek van de ouders. Deze omstandigheden en mede om niet het beleid van LJ&R te doorkruisen, leiden het hof tot het oordeel dat op dit moment uitbreiding van de omgang niet dient te worden opgelegd met het oog op zwaarwegende belangen van de minderjarige. Het hof raadt de vader aan om de samenwerking met LJ&R te zoeken en niet de strijd.
De plaatsingsmogelijkheden bij de vader
4.12
De derde en laatste grief van de vader is gericht tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot zijn verzoek om een raadsonderzoek te gelasten naar de mogelijkheden van een (netwerk) plaatsing van [minderjarige] bij hem.
4.13
De moeder heeft onder meer opgemerkt dat dit verzoek juridische grondslag mist en voorts dat eerst in het kader van een eventuele gedwongen uithuisplaatsing zal worden onderzocht of een netwerkplaatsing tot de mogelijkheden behoort.
4.14
Het hof overweegt dat deze grief reeds faalt gelet op de voorgaande overwegingen omtrent het gezag en de omgang en de omstandigheid dat de verblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] hier niet ter beoordeling staat. Daarbij is het verzoek van de vader om een onderzoek te gelasten naar de (netwerk) plaatsingsmogelijkheden bij hem niet op de wet gebaseerd. Dat sprake zou zijn van een leemte, wat daar ook van zij, doet daaraan niet af.

5.De slotsom

5.1
Aangezien ook overigens niets is aangevoerd dat tot een andere beslissing kan leiden betekent het voorgaande dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en mr. D.J. Buijs en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2014 in bijzijn van de griffier.