In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling van zijn minderjarige dochter. De vader, die in hoger beroep was gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht het hof om gezamenlijk gezag over zijn dochter, een contactregeling waarbij hij haar elk weekend een dagdeel zou ontvangen, en een netwerkonderzoek naar plaatsingsmogelijkheden bij hem. De moeder, die alleen belast is met het gezag, heeft het verzoek van de vader bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de eerdere beschikking.
Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is sinds de eerdere beschikking van de rechtbank, die het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag had afgewezen. De vader heeft geen objectief verifieerbare feiten aangedragen die zouden wijzen op een verbetering van de communicatie tussen hem en de moeder, wat essentieel is voor gezamenlijk gezag. Het hof heeft ook de zorgen van de vader over de verslavingsproblematiek van de moeder erkend, maar benadrukt dat de gezinsvoogdijinstelling verantwoordelijk is voor de bescherming van de minderjarige.
Wat betreft de omgangsregeling heeft het hof geoordeeld dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader om een omgangsregeling afwees, omdat de gezinsvoogdijinstelling al toezicht houdt op de omgang. Het hof heeft geconcludeerd dat de vader niet voldoende heeft aangetoond dat uitbreiding van de omgang in het belang van de minderjarige zou zijn. De vader werd aangeraden om samen te werken met de gezinsvoogdijinstelling in plaats van de strijd aan te gaan. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden.