ECLI:NL:GHARL:2014:4151

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
200.141.970-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige in verband met verslavingsproblematiek van ouders

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, [minderjarige], die samen met zijn ouders in een problematische situatie verkeert. De ouders, die beiden kampen met langdurige verslavingsproblematiek, hebben in het verleden meerdere kinderen gekregen die verslaafd ter wereld zijn gekomen. [minderjarige] is op 22 augustus 2012 onder toezicht gesteld en met een (spoed)machtiging uit huis geplaatst. De ouders hebben in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 12 november 2013 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] werd verlengd.

De ouders hebben aangevoerd dat de beschikking onvoldoende gemotiveerd is en dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij zo snel mogelijk bij hen en zijn jongste zusje terugkeert. Ze stellen dat ze goede vooruitgang boeken in hun behandeling en dat de stichting onvoldoende heeft gekeken naar de mogelijkheden voor terugplaatsing. Het hof heeft echter geoordeeld dat de kinderrechter haar beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de uitkomst van de zaak, omdat de ouders in hoger beroep hun bezwaren konden inbrengen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders al jarenlang met verslavingsproblematiek kampen en dat dit een ernstig risico voor [minderjarige] met zich meebrengt. Ondanks de inspanningen van de ouders om hun situatie te verbeteren, is er onvoldoende bewijs dat zij in staat zijn om een veilige opvoedsituatie te bieden. Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders in zijn belang is, gezien de stabiliteit en veiligheid die daar geboden worden. De beschikking van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.970/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, C/19/101561 / FA RK 13-2798)
beschikking van de familiekamer van 24 april 2014
inzake

1.[de vader],

wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader,
2. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de moeder,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. E.Tj. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
de Stichting William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudend te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [minderjarige],
wonende op een geheim adres.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 12 november 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 februari 2014, zijn de ouders in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De ouders verzoeken het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw recht doende alsnog het inleidende verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van hun zoontje [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats], af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 maart 2014, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de ouders bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 21 februari 2014 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming;
- op 13 maart 2014 een brief van 12 maart 2014 van mr. Van Dalen met bijlagen;
- op 14 maart 2014 een brief van 11 maart 2014 van de pleegouders.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 25 maart 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de stichting is verschenen mevrouw [gezinsvoogd], de gezinsvoogd van [minderjarige].

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder hebben samen twee kinderen, te weten een jongetje [minderjarige] voornoemd en een meisje [Y], geboren op [geboortedatum 2]. Beide kinderen zijn verslaafd geboren.
3.2
De moeder heeft uit een eerdere relatie nog een zoontje [X]. Ook [X] is verslaafd geboren.
3.3
De vader heeft uit twee eerdere relaties vier kinderen, twee zijn daarvan nog minderjarig. Ook deze minderjarigen zijn verslaafd geboren.
3.4
[minderjarige] is twee dagen na zijn geboorte, derhalve sinds 22 augustus 2012 voorlopig onder toezicht gesteld en met een (spoed)machtiging uit huis geplaatst. De machtigingen daartoe zijn laatstelijk verlengd tot 21 november 2013.
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie [geboorteplaats], op 25 september 2013, heeft de stichting namens BJZ verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van hem te verlengen voor de duur van een jaar. De rechtbank Noord-Nederland, locatie [geboorteplaats], heeft bij beschikking van 15 oktober 2013 de zaak in de stand waarin deze zich bevond verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.
3.6
De stichting heeft op 14 oktober 2013 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van hem verlengd met ingang van 22 november 2013 voor de duur van een jaar.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De ouders kunnen zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet verenigen. Zij voeren aan dat de beschikking van 12 november 2013 onvoldoende is gemotiveerd. De ouders achten het in het belang van [minderjarige] dat hij zo spoedig mogelijk bij hen en zijn jongste zusje terugkeert, zodat zij eventueel onder begeleiding en regie van de stichting weer kunnen pogen een gezinsleven op te bouwen. Zij ontvangen in de [adres] te [plaats] begeleiding om hun problematiek te lijf te gaan en zij boeken goede vooruitgang. Het is de wettelijke verplichting van de stichting om serieus te kijken naar de mogelijkheid van terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders. Zij zijn van mening dat er geen enkele noodzaak is om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen en in mindere mate om de ondertoezichtstelling te verlengen.
4.2
Met de ouders is het hof van oordeel dat de kinderrechter haar beslissing onvoldoende deugdelijk en in strijd met artikel 30 Rv heeft gemotiveerd. Dit klemt temeer nu het in deze gaat om de toepassing van zeer ingrijpende kinderbeschermingsmaatregelen. In een dergelijk geval kan niet worden volstaan met een standaardmotivering, zoals de kinderrechter heeft gedaan. De ouders hebben daartegen terecht een grief gericht. De ouders hebben evenwel geen belang bij deze klacht, omdat de zaak in hoger beroep in zijn geheel ter beoordeling aan
het hof is voorgelegd en de ouders in de gelegenheid zijn gesteld hun inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren. Aan de gebrekkige motivering wordt derhalve geen gevolg verbonden.
4.3
Het hof volgt de ouders niet in hun betoog dat de gronden voor een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing ontbreken. De ouders kampen reeds jarenlang met verslavingsproblematiek als gevolg waarvan vijf kinderen van de vader en/of de moeder verslaafd ter wereld zijn gekomen. [minderjarige] heeft ten gevolge van zijn afkickverschijnselen een zeer zware start gekend. Voor te stellen is, zoals uit de stukken blijkt, dat hij veel en onbedaarlijk heeft gehuild en daarbij ontroostbaar was. Te meer gelet op de eerder verslaafd geboren kinderen, valt het de ouders ernstig te verwijten dat zij de zwangerschap van de toen nog ongeboren [minderjarige] en het drugsgebruik tijdens die zwangerschap langdurig hebben ontkend.
4.4
Naast verslavingsproblematiek is sprake van persoonlijke problematiek. Voor de ouders is al jarenlang hulpverlening op diverse gebieden ingezet. Recentelijk - in november 2013 - zijn de ouders met [Y] opgenomen in een gezinskliniek van Verslavingszorg Noord-Nederland om te onderzoeken in hoeverre de ouders in staat zijn om de verzorging en opvoeding van hun dochtertje op zich te nemen. Deze behandeling is voortijdig beëindigd omdat de veiligheid van [Y] onvoldoende kon worden gegarandeerd. Als gevolg daarvan is ook [Y] met ingang van 8 januari 2014 uit huis geplaatst. Als gevolg van deze uithuisplaatsing hebben ouders de gezinskliniek moeten verlaten. Ter zitting is gebleken dat de ouders nu zelfstandig wonen maar er in het geheel geen hulpverlening is gerealiseerd. Ook niet ter borging van het voorkomen van een terugval in drugsgebruik. Ook is ter zitting gebleken dat de samenwerking met de ouders (onveranderd) moeizaam verloopt. Zo bleek ter zitting dat de gezinsvoogd niet op de hoogte was van het nieuwe adres van de ouders.
4.5
Uit de stukken blijkt voorts dat het ondanks de zeer moeizame start, het nu goed gaat met [minderjarige] in het pleeggezin. Hij ontwikkelt zich conform zijn kalenderleeftijd en is gehecht geraakt aan de pleegouders bij wie hij vanaf zijn uithuisplaatsing woont.
4.6
De indruk van de ouders dat aan hen geen kansen zijn geboden om zelf de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen, deelt het hof niet. Voldoende aannemelijk is geworden dat de ouders niet of slecht bereikbaar zijn geweest voor de gezinsvoogd en geen openheid van zaken hebben willen geven over hun situatie. Zonder afmelding zijn zij niet verschenen op bezoekregelingen en zelfs ook telefonisch contact bleek moeizaam. De kinderrechter heeft de ouders reeds in oktober 2012 voorgehouden dat een eventuele terugkeer van [minderjarige] alleen kon worden overwogen indien de ouders zich zouden laten opnemen in een ontwenningskliniek, zij succesvol zouden afkicken en zich duurzaam zouden openstellen voor alle vormen van hulpverlening. Helaas hebben de ouders dit niet ter harte genomen. Immers een jaar later is ook [Y] verslaafd geboren terwijl voorts geen sprake is geweest van het voldoende meewerken aan de noodzakelijk geachte hulpverlening.
4.7
Gelet op de langdurige verslavingsproblematiek en de aanwezige persoonlijke problematiek is het zorgelijk dat de ouders op dit moment volledig zonder enige vorm van hulp op zichzelf zijn aangewezen. Het risico op terugval in verslaving komt het hof daardoor hoog voor. Een plaatsing van [minderjarige] bij de ouders, nog los van de vraag of dat gelet op de duur van zijn plaatsing en zijn hechting aan de pleegouders nog in zijn belang kan worden geacht, is reeds hierom niet in zijn belang. [minderjarige] is gebaat bij de rust, structuur en duidelijkheid die hem geboden worden en gebaat bij behoud van de veilige opvoedsituatie die hij nu geniet. Ook is het hof er niet van overtuigd geraakt dat de ouders in staat zijn om [minderjarige] wel een veilige opvoedsituatie te bieden terwijl recent gebleken is dat zij dat ook met inzet van hulpverlening in een gezinskliniek [Y] niet hebben kunnen bieden.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking onder aanvulling van de motivering dient te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 12 november 2013.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, G. Jonkman en D.J. Buijs, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 april 2014 in het bijzijn van de griffier.