Uitspraak
[appellant],
Rabobank Katwijk
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en de Coöperatieve Rabobank Katwijk U.A. De zaak betreft de vraag of de vordering van de Rabobank op [appellant] is verjaard, en of een aanmaning die naar een niet-GBA adres is verzonden, stuitende werking heeft. In eerste aanleg heeft de rechtbank Assen op 5 oktober 2011 en 11 juli 2012 vonnissen gewezen, waarin de Rabobank in het gelijk werd gesteld. [appellant] heeft echter in hoger beroep vijf grieven ingediend, die alle betrekking hebben op de verjaring van de vordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de Rabobank in januari 2003 opeisbaar is geworden en dat de verjaringstermijn van vijf jaren geldt. De Rabobank heeft betoogd dat de verjaring is gestuit door een aanmaning die op 9 mei 2006 naar [appellant] is verzonden. Het hof oordeelt echter dat deze aanmaning [appellant] niet heeft bereikt, omdat hij niet op het adres woonachtig was waar de aanmaning naartoe is gestuurd. De Rabobank was op de hoogte van het officiële adres van [appellant], maar heeft hem desondanks op een ander adres aangeschreven.
Het hof concludeert dat de brieven van 9 mei 2006 geen stuitende werking hebben gehad en dat de vordering van de Rabobank is verjaard. De vorderingen van de Rabobank worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en doet opnieuw recht door de vordering van de Rabobank af te wijzen en de kosten te vergoeden aan [appellant].