ECLI:NL:GHARL:2014:4463

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
200.144.237-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige wegens onveilige opvoedingsomgeving

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [het kind], die door de ouders in hoger beroep is aangevochten. De ouders, [de vrouw] en [de man], hebben de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 februari 2014 bestreden, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] werd verlengd. De ouders zijn van mening dat zij in staat zijn om de veiligheid van [het kind] te waarborgen en dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is. Het hof heeft echter vastgesteld dat de opvoedingsomgeving van [het kind] niet veilig genoeg is en dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in de zorgen die er zijn over de kinderen.

De kinderrechter had eerder al een machtiging tot (spoed) uithuisplaatsing verleend, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Het hof heeft in zijn overwegingen de zorgen van de stichting, de Raad voor de Kinderbescherming en eerdere hulpverleningsrapporten meegewogen. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunt toegelicht, maar het hof is van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De ouders hebben niet aangetoond dat zij in staat zijn om de veiligheid van [het kind] te waarborgen, en er zijn meerdere incidenten geweest die dit onderbouwen.

Het hof concludeert dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de noodzakelijke zorg en bescherming te bieden die [het kind] nodig heeft. De beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, wordt dan ook door het hof bevestigd. De ouders hebben niet de juiste inzichten en vaardigheden om de veiligheid van hun kinderen te waarborgen, wat leidt tot de noodzaak van de uithuisplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.144.237/01
(zaaknummer rechtbank C/19/103239 FA RK 14-244)
beschikking van de familiekamer van 3 juni 2014
inzake
[de vrouw]en
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen:
de ouders,
advocaat: mr. G. Meijer, kantoorhoudend te Veendam,
tegen
William Schrikker Groep,
kantoorhoudend te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 12 februari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 maart 2014, zijn de ouders in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De ouders verzoeken het hof die beschikking te vernietigen en de machtiging tot (verlenging van) de uithuisplaatsing van [het kind] (hierna te noemen: [het kind]) af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 april 2014, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de ouders bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 11 april 2014 een brief van 10 april 2014 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) met bijlagen;
- op 9 mei 2014 een journaalbericht van 8 mei 2014 namens mr. Meijer met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op maandag 12 mei 2014 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Meijer. Namens de stichting zijn verschenen mevrouw [X] en de heer [Z]
.De ouders hebben ter zitting - met instemming van de stichting en het hof - een eindverslag van het behandelplan gezin van [Y] van 25 november 2013 dat de stichting al eerder bekend was, in het geding gebracht.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie tussen de moeder en de vader is [het kind] geboren op [geboortedatum 1] en [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]) op [geboortedatum 2] en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]) op [geboortedatum 3]. De moeder is met het gezag over de kinderen belast. De vader heeft de kinderen erkend.
3.2
Bij beschikking van 13 november 2013 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, [het kind] onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe (hierna: de stichting) voor de periode van 13 november 2013 tot 13 november 2014. De uitvoering van de ondertoezichtstelling is gemandateerd aan de stichting.
3.3
Vanaf 22 januari 2014 heeft [het kind] tijdelijk gewoond bij zijn tante [Q], een zus van de moeder.
3.4
De stichting heeft op 28 januari 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”).
3.5
De kinderrechter heeft bij beschikking van 31 januari 2014 een machtiging tot (spoed) uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg gedurende dag en nacht van [het kind] uitgesproken voor een periode van vier weken en het verzoek voor het overige aangehouden.
3.6
In de bestreden beschikking van 12 februari 2014 heeft de kinderrechter de beschikking van 31 januari 2014 bekrachtigd en de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van [het kind] met ingang van 28 februari 2014 tot 13 november 2014 verlengd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.2
De ouders kunnen zich met de verlen(g)ing van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] niet verenigen. De kinderrechter is volgens hen met name afgegaan op de informatie voortkomend uit hun opname in [R]. De ouders bestrijden dat tijdens hun verblijf daar duidelijk zou zijn geworden dat zij onvoldoende in staat zijn om de veiligheid van [het kind] te waarborgen. De ouders bestrijden de zorgen over de kinderen, de ernst van de zorgen en dat sprake was van een onveilige situatie. De ouders menen dat [het kind] met hulp weer thuis kan komen wonen.
4.3
De stichting stelt dat de ouders [het kind] onvoldoende veiligheid kunnen bieden en zij onvoldoende begeleidbaar zijn om te leren die veiligheid wel te bieden. Evenals de stichting acht de raad een uithuisplaatsing van [het kind] noodzakelijk.
4.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de ouders aanvoeren, de gronden voor en de noodzaak van uithuisplaatsing (nog steeds) aanwezig zijn. Het hof is er van overtuigd geraakt dat zij thans niet in staat zijn [het kind] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van/en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd.
4.5
Niet bestreden is dat er ten aanzien van de oudste twee kinderen, die ook uit huis geplaatst zijn, veel zorgen waren en zijn. Het gezin heeft niet alleen van [R] hulpverlening gehad, maar zij hebben een langdurige geschiedenis in de hulpverlening, waaronder Icare die vanaf 2010 werkzaam was in het gezin en die daar twee keer per week kwam. Icare meldde grote zorgen over de kinderen en dat (toen nog maar) twee kinderen lastig is voor de moeder en de veiligheid in het gedrang komt. Vanwege de vele zorgen heeft Icare een AMK melding gedaan en is Icare op 6 juni 2013 gestopt.
4.6
Ook was er de Gezinsbehandeling van [Y], een ambulante behandeling die in oktober 2012 is gestart. Om een verandering te kunnen maken, was een meer intensieve behandeling nodig dan de ambulante behandeling en daarom is de Gezinsbehandeling per december 2012 gestopt en het gezin overgedragen aan de Gezinsdagbehandeling. Daar hebben tussen 1 mei 2013 en 23 juli 2013 vier gesprekken plaatsgevonden. De Gezinsbehandeling is eind juni 2013 weer opgestart, maar in augustus 2013 alweer beëindigd.
4.7
De ouders hebben het rapport van [Y] van 25 november 2013 ingebracht waaruit zou moeten blijken dat er geen zorgen zijn over [het kind]. Het hof kan zich voorstellen dat de ouders door de opgenomen visie van de gezinsbehandelaar in dat rapport een positief beeld hebben gekregen, maar ook blijkt uit dit rapport en uit de informatie van andere hulpverleners dat de hulpverlening tot dan toe onvoldoende effect heeft gehad en dat de veiligheid van de kinderen (nog steeds) onvoldoende gewaarborgd is bij de ouders. Ook de gezinsbehandelaar geeft overigens in haar visie aan de zorgen van de hulpverleners (en de ouders) te herkennen. De behandeling van [Y] is bovendien gestopt, niet omdat het veilig genoeg was geworden voor de kinderen, maar omdat er teveel momenten zijn waarin de veiligheid van de kinderen onvoldoende gewaarborgd is en de ouders het even niet meer zien zitten. Daarom is een veiligheidsplan gemaakt, maar ook met dat plan bleven onveilige situaties zich (toch) voordoen, zo blijkt uit het rapport van [Y].
4.8
Het gezin is vervolgens aangemeld voor een ouderschapsbeoordeling bij [R] in [plaats] waar bekeken is of ouders wel of niet in staat zijn de kinderen veilig op te laten groeien. De opname van de ouders met [het kind] is eind oktober 2013 gestart. Tijdens de opname is duidelijk geworden dat ook wanneer de ouders alleen voor [het kind] zorgen, zij hem onvoldoende veiligheid kunnen bieden en zij onvoldoende in staat blijken dat alsnog te kunnen leren. Voorbeelden zijn dat [het kind], die toen twee jaar was, meermalen op straat liep voordat ouders het doorhadden, dat hij zonder toezicht in de keuken verbleef waar pannen op het vuur stonden en dat wanneer de vader anders dan afgesproken, geen toezicht hield op de kinderen, de moeder het er soms ook bij liet zitten en weg ging bij de kinderen, omdat de vader dat ook deed. Daarmee doen ze de kinderen tekort. Nog een voorbeeld is dat [het kind] zonder toezicht alleen in bad is achtergelaten. Anders dan de vader bepleit, kunnen alle incidenten niet alleen maar als losse dingen gezien worden. Samen laten ze een patroon zien van steeds weer onveilige situaties voor [het kind] bij de ouders.
4.9
De vader geeft aan dat de kinderen evenwel eerst moeten leren luisteren voordat er veiligheid kan zijn. De vader onderkent daarmee niet de gevaren die de kinderen daardoor lopen. De vader interpreteert veiligheid te beperkt. Veiligheid bestaat namelijk niet alleen uit het gegeven dat de kinderen luisteren en doen wat de ouders zeggen maar is meer dan dat. Het bestaat ook uit het goed op de kinderen letten, niet alleen op de kinderen te reageren maar ook vooruit te denken, en het inzien van mogelijk gevaar en daarop te anticiperen en uit het (actief) bieden van bescherming aan de kinderen.
4.1
Uit de rapporten blijkt dat de ouders geen inzicht hebben in de zorgen en wat er nodig is voor de kinderen, de zorgen die ze wel erkennen, bagatelliseren zij vervolgens. Het ontbreekt ouders aan overzicht, invloed, samenwerking en inzicht. Beide ouders houden zich niet aan de veiligheidsafspraken.
Bij met name de moeder is er sprake van onvermogen. Niet weersproken is dat de moeder functioneert op een moeilijk lerend niveau. Ze heeft moeite met veel alledaagse zaken, zoals het begrijpen van communicatie en inzicht hebben in sociale situaties.
4.11
De noodzaak van de uithuisplaatsing van [het kind] blijkt aldus niet enkel uit de informatie van [R]. [R] vormde slechts het sluitstuk van een rij hulpverleningscontacten. Het hof ziet geen reden om de informatie en conclusies van [R] niet over te kunnen nemen. Bovendien sluiten de constateringen en zorgen van [R] aan bij eerdere rapportages van zowel BJZ, de raad en [Y].
4.12
In eerste instantie was de uithuisplaatsing van [het kind] weliswaar vrijwillig, maar omdat de ouders aangaven de kinderen op te zullen halen en zij niet meer mee wilden werken aan de plaatsing, is een (spoed)machtiging verzocht. Gelet op het vorenoverwogene, is het hof van oordeel dat de rechtbank die machtiging terecht heeft verleend en vervolgens bij de bestreden beschikking bekrachtigd. De stelling van de vader dat jeugdzorg had moeten begrijpen dat hij niet alles doet wat hij zegt en dat hij ook zijn dreiging de kinderen weg te halen niet meende, is onvoldoende voor een ander oordeel. Jeugdzorg heeft mogen afgaan op wat de vader aangaf. Overigens was gelet op art. 1:258 lid 3 BW voor de uithuisplaatsing van [het kind] een machtiging van de rechter noodzakelijk zodat de grief van de ouders ten aanzien van de vrijwilligheid van de plaatsing niet slaagt.
4.13
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dient te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 12 februari 2014.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, voorzitter, mr. I.A. Vermeulen en mr. H. van Lokven-van der Meer, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 3 juni 2014.