In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [het kind], die door de ouders in hoger beroep is aangevochten. De ouders, [de vrouw] en [de man], hebben de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 februari 2014 bestreden, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] werd verlengd. De ouders zijn van mening dat zij in staat zijn om de veiligheid van [het kind] te waarborgen en dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is. Het hof heeft echter vastgesteld dat de opvoedingsomgeving van [het kind] niet veilig genoeg is en dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in de zorgen die er zijn over de kinderen.
De kinderrechter had eerder al een machtiging tot (spoed) uithuisplaatsing verleend, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Het hof heeft in zijn overwegingen de zorgen van de stichting, de Raad voor de Kinderbescherming en eerdere hulpverleningsrapporten meegewogen. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunt toegelicht, maar het hof is van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De ouders hebben niet aangetoond dat zij in staat zijn om de veiligheid van [het kind] te waarborgen, en er zijn meerdere incidenten geweest die dit onderbouwen.
Het hof concludeert dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de noodzakelijke zorg en bescherming te bieden die [het kind] nodig heeft. De beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, wordt dan ook door het hof bevestigd. De ouders hebben niet de juiste inzichten en vaardigheden om de veiligheid van hun kinderen te waarborgen, wat leidt tot de noodzaak van de uithuisplaatsing.