In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2014, staat de vraag centraal of de moeder, die alleen het gezag heeft over haar minderjarige dochter, verboden moet worden om naar haar geboorteland Curaçao te verhuizen. De moeder heeft in Nederland moeite om zich te vestigen en heeft besloten om met haar dochter terug te keren naar Curaçao, na een periode van mishandeling door de vader. De vader, die de dochter heeft erkend, heeft in kort geding gevorderd dat de moeder niet zonder zijn toestemming mag verhuizen en heeft tevens een omgangsregeling geëist.
In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter de moeder verboden om gedurende acht maanden naar Curaçao te verhuizen zonder toestemming van de vader, en de gevorderde omgangsregeling is afgewezen. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen dit verbod, terwijl de vader in incidenteel appel de afwijzing van zijn omgangsregeling aanvecht. Het hof heeft de belangen van zowel de moeder als de vader afgewogen, met het belang van het kind als uitgangspunt.
Het hof concludeert dat de wens van de moeder om naar Curaçao te verhuizen begrijpelijk is, gezien haar situatie in Nederland. De moeder heeft geen vaste baan en weinig sociale contacten, wat haar welzijn en dat van de minderjarige kan beïnvloeden. Het hof oordeelt dat het belang van de minderjarige om bij haar moeder te zijn, zwaarder weegt dan het belang van de vader om regelmatig contact te hebben. Het hof vernietigt het verbod van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de vader af, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd.