ECLI:NL:GHARL:2014:4924

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
WAHV 200.131.551
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Sekeris
  • M. de Ruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de kantonrechter inzake zekerheidstelling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij geen zekerheid had gesteld voor de betaling van een opgelegde administratieve sanctie. De betrokkene, die in het buitenland verbleef, voerde aan dat hij niet tijdig kennis had kunnen nemen van de naar zijn huisadres gestuurde zekerheidsbrieven. Hij had in zijn beroepschrift aan de kantonrechter aangegeven dat hij gedurende een bepaalde periode in het buitenland zou zijn en bereikbaar zou zijn via e-mail. Het hof oordeelt dat het in beginsel de verantwoordelijkheid van de betrokkene is om zorg te dragen voor een adequate behandeling van zijn post, vooral omdat hij zelf de procedure had gestart. Het hof stelt vast dat de betrokkene de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) tijdig op de hoogte had gesteld van zijn afwezigheid en dat hij een e-mailadres had opgegeven. Het hof concludeert dat de CVOM in redelijkheid had moeten reageren op deze mededeling, maar dit niet heeft gedaan. Hierdoor kan niet worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest met betrekking tot de verplichting tot zekerheidstelling.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt een proceskostenvergoeding toegekend voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep. De hoogte van de vergoeding is vastgesteld op € 45,60, gebaseerd op de kosten van openbaar vervoer van Hilversum naar Leeuwarden en terug. Het arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. De Ruijter als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.131.551
18 juni 2014
CJIB 162734006
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 28 juni 2013
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te[woonplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 20 mei 2014 is nog een brief van de betrokkene ontvangen. Daarbij is verzocht om een vergoeding van proceskosten.
De zaak is behandeld ter zitting van 4 juni 2014. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. K. van den Berg.

Beoordeling

1.
In hoger beroep is niet bestreden, dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin dat de betrokkene dit verzuim niet binnen een nader gestelde termijn heeft hersteld.
2.
De betrokkene voert aan dat hij niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van de zekerheidsbrieven, aangezien hij in het buitenland verbleef. Hij had in zijn beroepschrift aan de kantonrechter echter al op voorhand aangegeven dat hij van 8 januari 2013 t/m 7 april 2013 in het buitenland verbleef, maar steeds bereikbaar zou zijn op zijn emailadres [naam]. Daarop is niet gereageerd en de zekerheidsbrieven zijn enkel naar zijn huisadres gestuurd.
3.
Het hof stelt voorop dat het in beginsel op de weg van de betrokkene ligt om zorg te dragen voor een adequate behandeling van zijn post en de behartiging van zijn belangen gedurende zijn afwezigheid. Dit geldt te meer wanneer de betrokkene zelf een procedure is gestart en derhalve kon rekenen op correspondentie inzake deze procedure.
4.
Artikel 2:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"1. Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is."
5.
Nu de betrokkene de CVOM er tijdig van op de hoogte had gesteld dat hij gedurende drie maanden - een periode waarbinnen cruciale procedurele termijnen kunnen verlopen - in het buitenland zou verblijven en een emailadres had opgegeven waarop hij gedurende zijn afwezigheid bereikbaar zou zijn, had van de CVOM in redelijkheid mogen worden verwacht dat tijdig aan de betrokkene kenbaar zou worden gemaakt dat de CVOM, zoals in het verweerschrift van de advocaat-generaal wordt gesteld, geen gebruik zou maken van de mogelijkheid van elektronische verzending. Dan had de betrokkene de gelegenheid gehad om, indien gewenst, een andere voorziening te treffen voor zijn post. Nu de CVOM echter in het geheel niet heeft gereageerd op de aankondiging van de betrokkene, kan niet worden geoordeeld dat de betrokkene ten aanzien van de verplichting tot zekerheidstelling in verzuim is geweest.
6.
Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven en dat de zaak in beginsel moet worden teruggewezen naar de rechtbank. Het hof zal daartoe echter niet overgaan, nu de betrokkene ter zitting heeft aangegeven er de voorkeur aan te geven dat het gerechtshof het beroep behandelt.
7.
Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 220,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 13 mei 2012 om 13.03 uur op de Larenseweg te Hilversum met het voertuig met het kenteken [kenteken]
8.
De betrokkene erkent dat hij als gevolg van onoplettendheid door het rode licht is gereden. Volgens zijn berekening heeft het verkeerslicht slechts 0,66 seconden op rood gestaan toen hij dit licht passeerde. Bovendien reed hij op dat moment met beperkte snelheid (37 km/u) en was de kruising vrijwel leeg. Van opzet was dan ook geen sprake. De opgelegde sanctie staat daarom in geen verhouding tot de ernst van de gedraging.
9.
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 2, derde lid, van de WAHV is de hoogte van de sanctie voor elke gedraging vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. Deze in hoge mate tariefsmatige afdoening van gedragingen brengt mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van de vastgestelde tarieven af te wijken.
10.
Naar het oordeel van het hof is er in het onderhavige geval geen sprake van bijzondere omstandigheden als vorenbedoeld. De omstandigheid dat de betrokkene niet doelbewust de gedraging heeft begaan en de verkeersveiligheid niet in gevaar zou hebben gebracht, zijn volgens vaste jurisprudentie geen omstandigheden die aanleiding geven af te wijken van de vastgestelde tarieven. Het verrichten van een gedraging als de onderhavige kan op zichzelf al het opleggen van een sanctie rechtvaardigen. De mogelijkheid tot oplegging van een sanctie als de onderhavige heeft de wetgever niet afhankelijk gesteld van opzet of gevaarzetting. Om die reden kan niet worden gezegd dat de omstandigheden dusdanig zijn dat de sanctie dient te worden gematigd of in zijn geheel achterwege dient te blijven.
11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof - met vernietiging van de beslissing van de kantonrechter - het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.
12.
Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, acht het hof termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep. Reiskosten van de betrokkene worden ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. In dit geval wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit is € 45,60, zijnde de ritprijs bij het reizen op saldo met een OV-chipkaart per trein van Hilversum naar Leeuwarden en weer terug. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 45,60.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. De Ruijter als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.