ECLI:NL:GHARL:2014:5072

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
13/01100
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete motorrijtuigenbelasting en verwijzingsprocedure Hoge Raad

In deze zaak gaat het om een verzuimboete die aan belanghebbende is opgelegd in verband met een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over de periode van 22 april 2008 tot en met 21 april 2009. De naheffingsaanslag van € 667 werd opgelegd omdat belanghebbende met een auto van de openbare weg gebruik maakte, terwijl deze geregistreerd stond als 'voertuig geëxporteerd'. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en de verzuimboete na het indienen van een bezwaarschrift door belanghebbende. De rechtbank Breda verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Hierna volgde een hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat de uitspraak van de rechtbank vernietigde en zowel de naheffingsaanslag als de boetebeschikking introk. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie bij de Hoge Raad, die het cassatieberoep gegrond verklaarde en de zaak ter verdere behandeling verwees naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Bij de behandeling van de zaak door het Hof werd vastgesteld dat belanghebbende geen conclusie had ingediend, terwijl de Inspecteur dat wel deed. De kern van het geschil was of de verzuimboete terecht was opgelegd. Belanghebbende voerde aan dat er onvoldoende bewijs was dat hij zelf met de auto had gereden en dat de auto nooit zijn eigendom was geweest. Het Hof oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat belanghebbende niet in zijn bewijslast was geslaagd. Het Hof hechtte meer waarde aan de verklaringen van de hoofdagent die de overtreding had geconstateerd. Het Hof concludeerde dat de opgelegde boete van € 667 passend was voor het verzuim dat door belanghebbende was begaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01100
uitspraakdatum:
24 juni 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 augustus 2010, nummer AWB 09/5260,
in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratie(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over de periode 22 april 2008 tot en met 21 april 2009 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 667. Tegelijk is bij beschikking een verzuimboete (hierna: de boete) opgelegd van eveneens € 667.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 augustus 2010 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof) heeft bij uitspraak van 9 december 2011, nr. 10/00694, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd.
1.5
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van
25 oktober 2013, nr. 12/00404, ECLI:NL:HR:2013:972 (hierna: het verwijzingsarrest), het cassatieberoep gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof vernietigd, de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag bevestigd en het geding voor wat betreft de boete verwezen naar het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.6
De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het verwijzingsarrest een conclusie ingediend. Belanghebbende heeft, alhoewel daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, geen conclusie ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Hoge Raad ontvangen dossier – waartoe behoren de dossiers van de Rechtbank en van het gerechtshof – dat op de onderhavige zaak betrekking heeft.
1.8
Partijen zijn met telefonische kennisgeving aan het Hof niet ter zitting van 19 juni 2014 verschenen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Vanaf 15 februari 2007 staat de personenauto (hierna: de auto) waarop de onderhavige naheffingsaanslag betrekking heeft in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens geregistreerd met de status ‘voertuig geëxporteerd’ en is de tenaamstelling van de auto in dat register komen te vervallen.
2.2
Een hoofdagent van de politie regio Limburg Noord heeft geconstateerd dat belanghebbende op 22 april 2009 met de auto van de openbare weg gebruik maakte. Naar aanleiding van deze constatering heeft de Inspecteur aan belanghebbende overeenkomstig het bepaalde in artikel 34 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting naar een bedrag van € 667 opgelegd. Daarbij is op de voet van artikel 37 van de Wet in samenhang gelezen met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) een boete van € 667 opgelegd.
2.3
De naheffingsaanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Na verwijzing is nog in geschil of de boete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
3.2
Belanghebbende stelt, naar het Hof begrijpt, dat er onvoldoende bewijs is dat hij zelf heeft gereden en dat de auto nooit zijn eigendom is geweest, maar dat hij veel problemen met de auto heeft gehad omdat deze een tijd op het woonwagenkamp heeft gestaan.
3.3
De Inspecteur is van mening dat de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur voor zover deze betrekking hebben op de boete, alsmede tot vernietiging dan wel vermindering van de boete.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest geoordeeld dat er terecht een naheffingsaanslag is opgelegd en dat wat betreft de boete het gebruik van de weg met een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven, moet worden gelijkgesteld met een betalingsverzuim.
4.2
Aangezien sprake is van toepassing van artikel 34 van de Wet kan ingevolge artikel 37 van de Wet in verbinding met artikel 67c van de AWR een verzuimboete worden opgelegd. Met inachtneming van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 bedraagt de verzuimboete maximaal 100 percent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald. Aangezien de Inspecteur de boete met in achtneming van voormelde bepalingen heeft vastgesteld, heeft hij in zoverre terecht de boete aan belanghebbende opgelegd.
4.3
Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden te stellen, en - zoals hier - bij betwisting ervan, aannemelijk te maken die leiden tot de conclusie dat sprake is van avas. Naar het Hof begrijpt, heeft belanghebbende in dit kader aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat hij zelf heeft gereden en dat de auto nooit zijn eigendom is geweest, maar dat hij veel problemen met de auto heeft gehad omdat deze een tijd op het woonwagenkamp heeft gestaan. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet in zijn bewijslast geslaagd. Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat het Hof meer geloof hecht aan de ambtsedige door de hoofdagent [A] op 3 juni 2009 en 16 juli 2009 afgelegde verklaringen en dat in het onderhavige geval niet van belang is wie de eigenaar van de auto is (artikel 7, lid 1, onderdeel b en artikel 9 van de Wet).
4.4
Verder zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan de boete dient te worden verminderd. De opgelegde boete van € 667 acht het Hof passend en geboden voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ook met betrekking tot de boete ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boete.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
24 juni 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 24 juni 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.