Uitspraak
[appellant],
de curator,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
op nader aan te voeren gronden te vernietigen de vonnissen van de Rechtbank Assen van 30 maart en 31 augustus 2011, gewezen onder zaak- en rolnummer 83762 / HA ZA 10-945, waarvan beroep;
opnieuw rechtdoende de vorderingen van appellant als gedaagde in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en de vorderingen van geïntimeerde als eiser q.q. in eerste aanleg alsnog af te wijzen;
geïntimeerde te veroordelen in het nasalaris zijdens appellant, zijnde een bedrag van € 131,-, standaard forfaitair bepaald;
geïntimeerde te veroordelen hetgeen door appellant reeds krachtens genoemde vonnissen aan hem is voldaan aan appellant terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum der betaling tot die der algehele voldoening;
geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties, waaronder deurwaarderkosten, griffierecht, en het salaris van de (proces)advocaat van appellant, te begroten volgens het gebruikelijke tarief.
''[appellant] Uw Gerechtshof verzoekt de (tussen) vonnissen zoals in eerste aanleg gewezen door de Rechtbank Assen onder zaaknummer 83762 / HA ZA 10-945 op respectievelijk 30 maart 2011 en 31 augustus 2011, te vernietigen en opnieuw rechtdoende- zonodig onder aanvulling en verbetering van gronden - de vordering(en) van de curator alsnog af te wijzen, althans te beslissen als in goede justitie zal worden vermeend te behoren, zulks met veroordeling van de curator in de kosten van beide instanties.''
''Het vonnis van 31 augustus 2011 dient partieel te worden vernietigd. De curator verzoekt uw gerechtshof om alsnog te doen wat de rechtbank had behoren te doen. Daartoe dient de op r.o. 4.19 en 4.20 gebaseerde beslissing van de rechtbank onder 4 van het dictum (nl. dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen) te worden vernietigd, en dient de vordering van de curator tot vernietiging van de beide arbeidsovereenkomsten tussen [B.V. A] als werkgeefster en zoon [de zoon] als werknemer, gedagtekend 1 februari 2010 (productie 7) resp. 27 juli 2010 (productie 8) alsnog te worden toegewezen, onder veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding (in eerste aanleg en) in het incidentele hoger beroep.''
3.De beoordeling
grief I in het principaal appelhet bedrag van € 49.759,70 als door de rechtbank genoemd in r.o. 2.6 gemotiveerd heeft betwist. Voorts Heeft [appellant] aangevoerd dat door hem niet uitsluitend is gedeclareerd voor (advies)werkzaamheden maar tevens voor gebruik van de auto en kantoorruimte. Door de curator is niet betwist dat de betalingen ook zagen op andere kosten. Het hof zal dit samenvatten onder de noemer “advieskosten e.d.”. Met in achtneming van het voorgaande, staat aldus het volgende tussen partijen vast.
- de vordering tot terugbetaling van betaalde alimentatie ad € 956,- (grief II in het principaal appel)
- de vordering tot terugbetaling van advieskosten e.d. ad € 32.275,- (principale grief III)
- de vordering tot terugbetaling van aan [de zoon] betaald loon ad € 12.313,- (principale grief III en het voorwaardelijk incidenteel appel).
grief II in het principaal appelklaagt [appellant] dat de rechtbank de vordering voor zover strekkende tot betaling van € 956,- heeft toegewezen. Het gaat hier om een bedrag dat volgens de curator door [B.V. A] ten titel van alimentatie is betaald aan de ex-partner van [appellant]. Volgens de curator is dit onverschuldigd geschied.
grief III in het principaal appelklaagt [appellant] dat de rechtbank de vordering tot (terug)betaling van aan [de zoon] betaald salaris ad € 12.313,- en de vordering tot (terug)betaling van door [appellant] gedeclareerde advieskosten e.d. ad € 32.275,- op grond van artikel 42 F. toewijsbaar heeft geoordeeld.
loonbetalingen door [B.V. A] aan [de zoon] over de maanden februari tot augustus 2010op grond van een tweetal achtereenvolgende met hem aangegane arbeidsovereenkomsten. In totaal is volgens de curator een bedrag van € 9.120,79 netto aan salaris betaald. De curator vordert terugbetaling van 135 % van dit bedrag, te weten € 12.313,-. De rechtbank heeft dit toewijsbaar geacht op grond van artikel 42 F.
voorwaardelijke grief I in het incidenteel appel, inhoudende dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op de subsidiaire vordering tot vernietiging, mist derhalve belang.
bedragen die door [B.V. A] aan [appellant] zijn voldaan uit hoofde van advieskosten e.d.Volgens de curator gaat het daarbij om een bedrag van € 49.759,70. De curator stelt dat hij de overeenkomsten tussen [B.V. A] en [appellant] strekkende tot advisering e.d. van [B.V. A] bij brief van 27 oktober 2010 op grond van artikel 42 F. heeft vernietigd voor zover de uit die overeenkomst voorvloeiende verbintenissen strekken tot betaling van meer dan € 17.485,-. Laatstgenoemd bedrag betreft de bruto winstmarge van 18 % die volgens de eigen inschatting van [appellant] maximaal haalbaar zou zijn op het enige door [B.V. A] uitgevoerde project, als alles goed was gegaan. Het meerdere boven € 17.485,-, derhalve een bedrag van € 32.275,- vordert de curator terug.
twee dagen na de betalinghet faillissement is aangevraagd (blz. 3, 3e alinea). Nu niet tevens is gesteld dat sprake was van “samenspanning", gaat het beroep op artikel 47 F niet op.
24 juni 2014.