In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een Duitse ondernemer tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en een opgelegde verzuimboete. De ondernemer had in 2011 een auto, een Nissan Pathfinder, uit Duitsland ingevoerd en aangifte gedaan voor de BPM. De bruto BPM werd berekend op € 16.905, met een verschuldigde belasting van € 6.170, gebaseerd op een forfaitaire afschrijvingstabel. Na de verkoop van de auto in 2012, werd de ondernemer geconfronteerd met een rekening van de Inspecteur voor een te betalen bedrag van € 5.240, omdat niet langer voldaan werd aan de voorwaarden voor vrijstelling van BPM. De ondernemer heeft bezwaar aangetekend, maar de rechtbank Gelderland heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 30 april 2014 heeft de gemachtigde van de ondernemer betoogd dat de naheffingsaanslag onterecht was, omdat de gebruikstermijn van vijf jaren op vier maanden na was verstreken. De ondernemer stelde dat de aanslag moest worden verminderd op basis van het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel. De Inspecteur daarentegen verdedigde dat de naheffingsaanslag correct was berekend en dat het Europese recht niet van toepassing was, aangezien het een binnenlandse aangelegenheid betrof.
Het Hof oordeelde dat de ondernemer de BPM verschuldigd was bij registratie van de auto in Nederland en dat de vrijstelling van belasting niet betekende dat het belastbare feit zich niet had voorgedaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de boete van € 515 passend was, aangezien de ondernemer wist dat hij BPM verschuldigd was maar geen betaling had gedaan. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.