In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2014 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend tegen mr. M. Otte. Het verzoek tot wraking werd gedaan door de verzoeker, die op 4 juli 2014 per brief om wraking verzocht. Mr. Otte gaf aan niet in de wraking te berusten en had geen behoefte om te worden gehoord. Tijdens de zitting op 7 juli 2014 zijn de verzoeker, zijn raadsvrouw en de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek.
De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig en ontvankelijk was. De verzoeker voerde aan dat het hof in beginsel op een inhoudelijke behandeling van de zaak koerste en dat de voorzitter, mr. Otte, zich al een oordeel had gevormd over de waarde van het forensisch bewijs. De raadsvrouw stelde dat het hof zonder medeweten van de verdediging had geïnformeerd naar de beschikbaarheid van deskundigen, wat volgens haar een aanwijzing was voor vooringenomenheid.
De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat een rechter vooringenomen is. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. Otte. De beslissing van de voorzitter om geen deskundigen op te roepen was een voorlopige beslissing en niet een indicatie van vooringenomenheid. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd opgemerkt dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is als een middel tegen onwelgevallige beslissingen van de zittingsrechter.