ECLI:NL:GHARL:2014:5892

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
13/01259
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Nijmegen met betrekking tot bezoekersvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 54,26, opgelegd aan belanghebbende wegens het niet goed zichtbaar plaatsen van een bezoekersvergunning, vernietigd. De heffingsambtenaar stelde dat de bezoekersvergunning niet volledig zichtbaar was, wat volgens de geldende verordening noodzakelijk is voor het rechtmatig parkeren. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar op basis van de zichtbare gegevens had moeten concluderen dat belanghebbende met een geldige vergunning had geparkeerd.

Tijdens de zitting bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2014 werd het standpunt van de heffingsambtenaar verdedigd, terwijl belanghebbende zijn verweer voerde. Het Hof oordeelde dat de bezoekersvergunning inderdaad niet duidelijk zichtbaar was, wat in strijd was met de voorschriften. Het Hof verwierp het argument van belanghebbende dat hij niet de kans had gekregen om de geldige vergunning achteraf te tonen, en concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de heffingsambtenaar ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de voorschriften voor het gebruik van bezoekersvergunningen en bevestigt dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om een naheffingsaanslag te vernietigen op basis van een achteraf getoonde vergunning, tenzij deze op kenteken is gesteld. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/01259
uitspraakdatum:
15 juli 2014
Uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Nijmegen(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 november 2013, nummer AWB 13/429, in het geding tussen heffingsambtenaar en
[X],wonende te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 10 december 2012 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Nijmegen opgelegd ten bedrage van € 54,26, bestaande uit € 0,26 belasting en € 54 aan kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag.
1.2
De naheffingsaanslag is na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar, gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 7 november 2013 gegrond verklaard en de uitspraak van de heffingsambtenaar en de naheffingsaanslag vernietigd.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Op 10 december 2012 om 11.33 uur stond het motorvoertuig van belanghebbende met kenteken [YY-YY-00] geparkeerd aan de De Ruyterstraat te Nijmegen. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen aangewezen als een plaats waar uitsluitend mag worden geparkeerd met een parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
2.2
Belanghebbende heeft om 8.38 uur voor € 1,20 een parkeerkaartje gekocht tegen het gereduceerde tarief voor parkeren met een bezoekersvergunning en heeft achter de voorruit van het motorvoertuig een bezoekersvergunning geplaatst. De parkeertijd eindigde volgens het gekochte kaartje om 13.30 uur.
2.3
Aan het parkeren met een bezoekersvergunning is het voorschrift verbonden dat de vergunning duidelijk leesbaar achter de voorruit moet zijn geplaatst. Dit voorschrift staat ook op de bezoekersvergunning zelf vermeld.
2.4
Belanghebbende heeft het door hem gekochte parkeerkaartje gedeeltelijk vóór de bezoekersvergunning geschoven waardoor enkel de stempel van de gemeente Nijmegen en de afgiftedatum, zijnde 29 december 2011, zichtbaar waren. De geldigheidsduur, 1 januari 2012 tot 1 januari 2013, evenals het nummer van de bezoekersvergunning en het adres waarvoor de bezoekersvergunning was afgegeven, waren niet zichtbaar.
2.4
Tijdens de controle op de hiervoor genoemde datum, tijdstip en plaats is door de dienstdoende parkeercontroleur geconstateerd dat in het voertuig van eiser geen volledig leesbare bezoekersvergunning aanwezig was. In verband daarmee heeft de heffingsambtenaar de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 54,26.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en belanghebbende tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Algemeen
4.1
Belanghebbende heeft in hoger beroep erover geklaagd ten onrechte niet te zijn gehoord in de bezwaarfase. Ingevolge het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een belanghebbende gehoord op zijn verzoek. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende heeft verzocht om te worden gehoord. In zoverre kan van een schending van de hoorplicht dan ook geen sprake zijn.
Naheffingsaanslag parkeerbelasting
4.2
Aan het parkeren met een bezoekersvergunning is het voorschrift verbonden dat de vergunning te allen tijde duidelijk zichtbaar achter de voorruit van het motorvoertuig dient te zijn aangebracht. In het stelsel van de hier geldende Verordening parkeerbelastingen 2012 van de gemeente Nijmegen is geen sprake van parkeren met een vergunning indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan het gebruik van de vergunning zijn verbonden zijn verbonden (vgl. HR 17 december 1997, nr. 32 834, ECLI:NL:HR:1997:AA3336). In een zodanig geval is parkeerbelasting verschuldigd.
4.3
Vast staat dat ten tijde van de in 2.4 bedoelde controle de vereiste bezoekersvergunning voor het parkeren tegen het gereduceerde tarief niet geheel van buitenaf leesbaar achter de voorruit was geplaatst, doch dat enkel de uitgiftedatum van de bezoekersvergunning, 29 december 2011, en het stempel van de gemeente Nijmegen zichtbaar waren.
4.4
De Rechtbank heeft in de in 4.3 bedoelde omstandigheid aanleiding gezien om de uitspraak van de heffingsambtenaar en de naheffingsaanslag te vernietigen. Zulks omdat naar het oordeel van de Rechtbank de heffingsambtenaar aan de hand van de wel zichtbare gegevens van de bezoekersvergunning kon afleiden dat belanghebbende ten tijde van de in 2.4 bedoelde controle met een geldige bezoekersvergunning had geparkeerd.
4.5
Het Hof is – anders dan de Rechtbank – van oordeel dat in het onderhavige geval het voorschrift inzake het duidelijk leesbaar achter de voorruit plaatsen van de bezoekersvergunning in onvoldoende mate is nageleefd. Redengevend hierbij acht het Hof dat de bezoekersvergunning slechts gedeeltelijk leesbaar achter de voorruit van het motorvoertuig was geplaatst en aan de hand van de zichtbare gegevens, naar de heffingsambtenaar heeft gesteld en het Hof aannemelijk acht, niet kon worden geconstateerd dat was geparkeerd met een geldige bezoekersvergunning. Dat, zoals de Rechtbank heeft geoordeeld, de parkeercontroleur dit – kennelijk zonder nader onderzoek – uit de zichtbare gegevens kon afleiden vermag het Hof niet in te zien. De gestelde eisen aan het parkeren met een bezoekersvergunning zijn naar het oordeel van het Hof niet onredelijk bezwarend en dienen een toelaatbaar doel, te weten het onmiddellijk kunnen vaststellen of rechtmatig is geparkeerd met een bezoekersvergunning. Gelet op voren overwogene is de onderhavige naheffingsaanslag in zoverre terecht aan belanghebbende opgelegd.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.6
Belanghebbende heeft zich voorts erover beklaagd dat hem niet de mogelijkheid is geboden om de geldige bezoekersvergunning achteraf aan de heffingsambtenaar te tonen en er hierbij op gewezen dat de heffingsambtenaar in het verleden het beleid heeft gevoerd dat een opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting wordt vernietigd indien alsnog een geldig parkeerbewijs wordt getoond. De heffingsambtenaar heeft ter zitting erkend dat in de gemeente Nijmegen het beleid wordt gevoerd dat een opgelegde naheffingsaanslag wordt vernietigd indien naderhand alsnog een geldige parkeervergunning wordt getoond, doch verklaard dat dit beleid enkel geldt voor vergunningen die op kenteken zijn gesteld en niet voor bezoekersvergunningen die niet op kenteken zijn gesteld.
4.7
Voor zover belanghebbende met het in 4.6 bedoelde betoog heeft beoogd een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel, kan dit beroep naar het oordeel van het Hof niet slagen, nu belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de heffingsambtenaar het beleid voert of heeft gevoerd dat een naheffingsaanslag wordt vernietigd indien achteraf een geldige bezoekersvergunning wordt getoond.
4.8
Voor zover belanghebbende met het in 4.6 weergegeven betoog een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel kan ook dat betoog niet slagen. Aan het parkeren met een bezoekersvergunning en het parkeren met een vergunning op kenteken zijn verschillende voorwaarden verbonden zodat geen sprake is van rechtens gelijke gevallen. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel kan dan geen sprake zijn.
4.9
Ook in zoverre is de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep ongegrond,
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Bezemer als griffier.
De beslissing is op
15 juli 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Bezemer) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 17 juli 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.