ECLI:NL:GHARL:2014:5895

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
200.151.213
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juli 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters mrs. J.P. Bordes, B.J.J. Melssen en A.J. Smit, naar aanleiding van een zitting op 27 mei 2014. De verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.M. Rombouts, voerde aan dat de rechters de vrees van vooringenomenheid hadden gewekt door de alternatieve verklaring van de verzoeker niet te geloven, ondanks het bestaan van tapgesprekken die zijn verhaal zouden bevestigen. De wrakingskamer heeft op 8 juli 2014 de verzoeker en de advocaat-generaal gehoord over het wrakingsverzoek.

Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking tijdig en ontvankelijk was. De gronden van het verzoek waren gebaseerd op de stelling dat de rechters niet objectief waren in hun beoordeling van de bewijsvoering, met name met betrekking tot de tapgesprekken en de getuigenverklaringen van runners. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verzoeken van de raadsman onvoldoende onderbouwd waren en niet noodzakelijk. De beslissing om de verzoeken af te wijzen was procedureel van aard en er was geen objectieve aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechters.

De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De motivering van de afwijzing van de verzoeken was niet onbegrijpelijk en de rechters hebben niet de indruk gewekt dat zij vooruitliepen op het eindoordeel over de schuldvraag van de verzoeker. Het hof heeft het wrakingsverzoek dan ook afgewezen, met de mogelijkheid voor de verzoeker om tegen de beslissing in cassatie te gaan.

Uitspraak

Parketnummers: 21-004235-13
WRAKING: 200.151.213
Uitspraak d.d.: 22 juli 2014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Locatie Arnhem

Wrakingskamer

Beslissing

gewezen op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door

[verzoeker],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [detentieadres].
De procedure
Ter terechtzitting van 27 mei 2014 is namens verzoeker om wraking verzocht van mrs J.P. Bordes,
B.J.J. Melssen en A.J. Smit. Door de gewraakte raadsheren is per e-mail bericht dat zij niet in de wraking berusten en niet de behoefte hebben om hun standpunt ter zitting van de wrakingskamer toe te lichten.
De wrakingskamer heeft ter zitting van 8 juli 2014 gehoord de verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, mr P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal.
Ontvankelijkheid
Het hof acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het verzoek tot wraking
Door de verdediging is in de strafzaak verzocht om de opgenomen tapgesprekken die verzoeker met runner Stef heeft gevoerd ter terechtzitting van het hof te beluisteren en om de runners Stef en Jeroen te horen.
Het hof heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium en heeft als volgt overwogen:
“Het hof stelt voorop dat deze verzoeken zijn gedaan in het licht van de alternatieve verklaring van verdachte over hoe het kan dat zijn DNA op de kraaienpoten terecht is gekomen. De verdediging wenst uit een andere bron dan verdachte bevestiging te zien voor dat alternatieve scenario. Ingewikkeld daarbij is dat verdachte wisselend heeft verklaard over de vraag of het DNA op de kraaienpoten terecht is gekomen door contacten met de CIE en hoe of juist op een eerder moment. Uit de uitgewerkte tapgesprekken is echter wel gebleken – en in zoverre bevestigd – dat er contacten met de CIE zijn geweest en dat er met de CIE is gesproken over kraaienpoten. Dit volgt ook uit het proces-verbaal van bevindingen van 6 mei 2014, opgemaakt door Wind en Venema. Dat de CIE niet in een eerder stadium op eigen initiatief opening van zaken heeft gegeven over de contacten die verdachte met de CIE onderhield, is gelegen in het algemene opsporings- en afschermingsbelang. Het is nu aan de rechter om de waarde van het door verdachte geschetste alternatieve scenario te wegen.
De verzoeken van de raadsman zijn gelet op het vorenstaande onvoldoende onderbouwd en overigens ook niet noodzakelijk. De verzoeken worden daarom afgewezen.”
De raadsman is van mening dat bovengenoemde raadsheren met (de motivering van) deze beslissing de vrees van vooringenomenheid hebben gewekt. Ter zitting van 27 mei 2014 heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat het hof de alternatieve verklaring van verzoeker niet gelooft, terwijl er tapgesprekken liggen die het verhaal van verzoeker bevestigen.
Ter zitting van de wrakingskamer van 8 juli 2014 heeft de raadsman een nadere toelichting gegeven op het wrakingsverzoek, kort gezegd inhoudende dat het met name gaat om de vraag of verzoeker de kraaienpoten nu al dan niet heeft aangeboden aan de CIE. Verzoeker heeft volgehouden dat het zo was en voor die stelling is bevestiging te vinden door het beluisteren van de tapgesprekken. Desondanks heeft het hof de verzoeken afgewezen. De motivering van die beslissingen is zo onbegrijpelijk dat daardoor bij de verdediging de vrees is ontstaan dat het hof de alternatieve verklaring niet gelooft en ook niet wil geloven. Dat straalt af op de uiteindelijk te beantwoorden schuldvragen en in die zin is verzoeker dan ook bevreesd dat het hof jegens hem een vooringenomenheid koestert.
Standpunt advocaat-generaal
Ter terechtzitting van 8 juli 2014 is gehoord de advocaat-generaal, die heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Voorts kan het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen onwelgevallige beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen over onder meer het al dan niet horen van getuigen. Dat kunnen voor de verdachte of het openbaar ministerie nadelige beslissingen zijn. Grond voor wraking bestaat alleen als de beslissing een feit oplevert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
De wrakingskamer constateert dat het thans om het afwijzen van een verzoek tot het beluisteren van tapgesprekken en het horen van twee runners als getuigen gaat. Een beslissing op dergelijke verzoeken heeft een procedureel karakter. Uit deze beslissing valt geen enkele vooringenomenheid af te leiden omtrent de schuld of onschuld van verzoeker. De door verzoeker gestelde vrees daarvoor is ook niet objectief gerechtvaardigd. De motivering van de afwijzing van de verzoeken is ook niet zo onbegrijpelijk, dat het hof de objectieve indruk heeft gewekt vooruitgelopen te zijn op het eindoordeel ten aanzien van het bewijs tegen verzoeker en de schuldvraag. Tegen de (motivering van de) beslissing zelf kan desgewenst te zijner tijd in cassatie worden opgekomen.
Het wrakingsverzoek moet daarom worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek tot wraking van mrs J.P. Bordes, B.J.J. Melssen en A.J. Smit.
Aldus gewezen door
mr Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter,
mrs H. van Loo en R.F.C. Spek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr K.J.F. Roelofs-van Dinther, griffier,
en op 22 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.