ECLI:NL:GHARL:2014:6273

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
8 augustus 2014
Zaaknummer
21-001009-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juli 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechters H. Abbink, A.J. Smit en M. Keppels. Het verzoek werd ingediend door de verdachte, die zich op 23 juni 2014 tijdens de terechtzitting bezorgd had getoond over de onpartijdigheid van de rechters. De verdachte en zijn raadsvrouw voerden aan dat opmerkingen van de voorzitter van de strafkamer, die verband hielden met de oplegging van een taakstraf, de indruk wekten dat de rechters vooringenomen waren. De voorzitter had tijdens de zitting gesuggereerd dat de strafoplegging mogelijk in strijd was met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, wat volgens de verzoeker de vrees opriep dat de rechters al een oordeel over zijn schuld en de strafoplegging hadden gevormd.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ontvankelijk verklaard, maar de gronden van het verzoek niet gegrond bevonden. De wrakingskamer oordeelde dat de mededelingen van de voorzitter in het proces-verbaal correct waren weergegeven en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechters. De opmerkingen over een televisieprogramma dat verband hield met taakstraffen werden ook niet als een aanwijzing voor partijdigheid gezien. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van de verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was en wees het verzoek tot wraking af.

De beslissing van de wrakingskamer werd genomen door mr. Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter, bijgestaan door mrs. H. van Loo en R.F.C. Spek, en werd op 22 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Wrakingskamer

Parketnummer: 21-001009-14
Wrakingsnummer: 200.151.486
Uitspraakdatum: 22 juli 2014
Beslissinggewezen op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door

[Verdachte]

geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
De procedure
Ter terechtzitting van 23 juni 2014 is namens verzoeker om wraking verzocht van
mrs. H. Abbink, A.J. Smit en M. Keppels. Deze raadsheren hebben niet in de wraking berust en hebben te kennen gegeven niet te willen worden gehoord.
De wrakingskamer heeft ter zitting van 8 juli 2014 gehoord de verzoeker, zijn raadsvrouw en de advocaat-generaal, die heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Ontvankelijkheid
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het verzoek tot wraking
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek is - kort gezegd - het volgende aangevoerd.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 juni 2014 heeft de voorzitter nadat verzoeker zijn bezwaren tegen het vonnis had opgegeven, medegedeeld dat de oplegging van een taakstraf door de rechtbank in strijd lijkt met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Volgens de raadsvrouw en de verzoeker heeft de voorzitter echter – anders dus dan in het proces-verbaal staat opgenomen - opgemerkt dat dat de strafoplegging in strijd wás met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Door mede te delen dat de oplegging van een taakstraf niet mogelijk is en die opmerking, via de advocaat-generaal die een samenvatting gaf van de opvatting van de voorzitter, te (laten) herhalen, en zonder dat dit op welke wijze dan ook is genuanceerd, is bij verzoeker de vrees ontstaan dat de strafkamer vooringenomen is ten aanzien van de vraag naar de schuld en die naar de strafoplegging.
Als grond is voorts genoemd dat de voorzitter bij de bovengenoemde opmerking een relatie legde met de uitzending van het televisieprogramma [televisieprogramma] die betrekking had op het oplegging van taakstraffen voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Anders dan blijkt uit het zittingsproces-verbaal werd door de voorzitter direct de link gelegd tussen verzoeker en die specifieke uitzending van [televisieprogramma], hetgeen ook blijkt uit het antwoord van verdachte, aldus de raadsvrouw. Volgens de raadsvrouw heeft de vraagstelling en het verband dat tussen het onderzoek, verzoeker en de onderhavige strafzaak werd gelegd, sterk de indruk gewekt dat de voorzitter zich, voorafgaand aan de terechtzitting, heeft geïnformeerd over cliënt en is nagegaan of hij in zijn werkzaamheden voor [televisieprogramma] al dan niet betrokken is geweest bij specifiek dat onderzoek naar de strafoplegging bij ernstige gewelds- en zedendelicten.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer overweegt met betrekking tot de aangevoerde wrakingsgronden als volgt. Door en namens verzoeker is aangegeven dat een aantal - voor de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang zijnde – onderdelen van de opmerkingen van de voorzitter onjuist en/of onvolledig in het zittingsproces-verbaal is opgenomen. De wrakingskamer overweegt dat het proces-verbaal van terechtzitting in beginsel de enige kenbron is voor wat op de terechtzitting is verklaard. Het moet er daarom voor gehouden worden dat de mededelingen zijn gedaan, zoals deze in het proces-verbaal zijn opgenomen.
De wrakingskamer begrijpt de mededeling van de voorzitter aldus dat hij de verzoeker en zijn raadsvrouw op een mogelijke juridische complicatie heeft willen wijzen teneinde hen in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten. Uit de opmerking dat de strafoplegging van de rechtbank in strijd lijkt met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht valt naar het oordeel van de wrakingskamer geen vooringenomenheid af te leiden omtrent schuld of onschuld van verzoeker of omtrent de strafoplegging. De door verzoeker gestelde vrees daarvoor is ook niet objectief gerechtvaardigd.
Met betrekking tot de opmerkingen over het televisieprogramma [televisieprogramma] is de wrakingskamer van oordeel dat het voorstelbaar is dat verzoeker deze vervelend vindt, maar ook hiervoor geldt dat daaruit er geen vooringenomenheid valt af te leiden en de door verzoeker gestelde vrees daarvoor niet objectief gerechtvaardigd is.
Op grond van het vorenoverwogene zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof (wrakingskamer):
Wijst het verzoek tot wraking van mrs. H. Abbink, A.J. Smit en M. Keppels af.
Aldus gewezen door
mr. Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter,
mrs. H. van Loo en R.F.C. Spek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok, griffier,
en op 22 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.