ECLI:NL:GHARL:2014:6309

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
11 augustus 2014
Zaaknummer
200.138.492
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan over de vaststelling van kinderalimentatie en de zorgregeling na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw zijn op 7 juni 2002 gehuwd en hebben samen twee kinderen. Na de echtscheiding heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2013 een beschikking gegeven waarin de zorg- en opvoedingstaken zijn verdeeld en de man is verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, waarbij hij drie grieven heeft ingediend, onder andere over de omgangsregeling en zijn draagkracht. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep twee grieven ingediend, waaronder een grief over de omgangsregeling en de financiële situatie van de man. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2014 hebben partijen hun standpunten toegelicht en is er overeenstemming bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof heeft de grieven van beide partijen besproken en heeft de behoefte aan kinderbijdrage vastgesteld op basis van de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen. Het hof heeft de draagkracht van beide ouders berekend en geconcludeerd dat de man met ingang van 11 september 2013 € 196,50 per kind per maand en met ingang van 1 januari 2014 € 179,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.138.492
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 338679)
beschikking van de familiekamer van 12 augustus 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.P.J. Hendrikx te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G. Rolle te Woerden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 september 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 9 december 2013;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingekomen op
15 januari 2014;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 26 februari 2014;
- een journaalbericht van mr. Rolle met bijlagen, ingekomen op 16 juni 2014;
- een journaalbericht van mr. Hendrikx met bijlagen, ingekomen op 16 juni 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 juni 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 7 juni 2002 gehuwd.
3.2
Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 2003, en
- [kind 2], op [geboortedatum] 2007,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
De man, geboren op [geboortedatum] 1971, is alleenstaand.
Het belastbare loon van de man bedroeg volgens de jaaropgave 2013 in dat jaar € 58.525,-. Dit belastbare loon verminderd met de fiscaal belaste bijtelling privégebruik leaseauto bedraagt € 50.501,-.
In 2014 bedraagt zijn inkomen blijkens de salarisspecificaties van januari tot en met mei van dat jaar € 3.400,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
3.4
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1973, vormt met de kinderen van partijen een gezin. Bij Taxi en Touringcar [A] V.O.F. bedroeg het belastbaar inkomen van de vrouw in 2013 (datum uit dienst 31 augustus 2013) blijkens de jaaropgaaf van dat jaar € 8.303,-.
Vanaf 17 juni 2013 werkt de vrouw bij Buurtdiensten Nederland B.V. Het inkomen van de vrouw bij Buurtdiensten Nederland B.V. bedraagt blijkens de salarisspecificaties van oktober, november en december 2013 gemiddeld € 154,12 netto per maand.
De vrouw ontvangt sinds 1 september 2013 een WW-uitkering die blijkens de betaalspecificaties van 23 oktober 2013, 19 november 2013 en 17 december 2013 € 719,- bruto per vier weken (€ 778,92 bruto per maand) bedraagt.
Met ingang van 1 februari 2014 is de vrouw in dienst van Vergeer & Van Bemmel B.V. Haar inkomen bedraagt blijkens de salarisspecificaties van maart, april en mei 2014 € 655,11 bruto per maand. Bij Buurtdiensten Nederland B.V. bedraagt het inkomen van de vrouw blijkens de salarisspecificaties van maart, april en mei 2014 gemiddeld € € 74,93 bruto per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de bijdragen van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en in het levensonderhoud van de vrouw.
4.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, echtscheiding tussen partijen uitgesproken, als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat de man en de kinderen omgang hebben als volgt:
- zolang de man nog geen eigen woonruimte heeft, verblijven de kinderen eenmaal per veertien dagen in de echtelijke woning van vrijdagavond tot zondagavond, alsmede iedere maandagavond;
- zodra de man over eigen woonruimte beschikt en zolang de vrouw nog geen werkgeversverplichtingen heeft, verblijven de kinderen in de oneven weken van woensdag 17.30 uur tot vrijdag 15.00 uur in de echtelijke woning bij de man en haalt de vrouw de kinderen om 15.00 uur van school. In de even weken verblijven de kinderen van donderdag 8.00 uur tot maandagochtend naar school in de echtelijke woning bij de man;
- zodra de man over eigen woonruimte beschikt en vanaf het moment dat de vrouw werkgeversverplichtingen heeft, verblijven de kinderen in de oneven weken van woensdag 17.30 uur tot vrijdag 18.30 uur bij de man in zijn nieuwe woning en in de even weken van donderdag 8.00 uur tot maandagochtend na school bij de man in zijn nieuwe woning;
- de feestdagen en vakanties worden door partijen in onderling overleg verdeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 11 september 2013 € 232,- per kind per maand aan de vrouw zal verstrekken als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.3
De echtscheidingsbeschikking is op 23 december 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.4
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen. Grief 1 ziet op de door de rechtbank vastgestelde omgang op de vrijdagmiddag in de oneven weken in de situatie dat de man over eigen woonruimte beschikt en dat de vrouw werkgeversverplichtingen heeft.
Grief 2 ziet op de draagkracht van de man. De man stelt in dit kader dat zijn bruto inkomen in 2014 en 2015 wordt verlaagd en dat rekening moet worden gehouden met de dubbele woonlasten waarmee hij wordt geconfronteerd. In grief 3 stelt de man dat de vrouw werk heeft gevonden waardoor zij een hoger netto besteedbaar inkomen heeft.
4.5
De vrouw is met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De eerste grief ziet op de omgangsregeling tussen de man en de kinderen. In haar tweede grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een bonus van de man van € 4.000,-. Als met deze bonus rekening wordt gehouden, heeft de man volgens de vrouw voldoende draagkracht voor een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
4.6
Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.
4.7
Bij brief van 13 juni 2014, ingekomen op 16 juni 2014, heeft mr. Rolle bericht dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Zij verzoeken het hof een beslissing te geven conform de inhoud van het bij die brief gevoegde schema. Hieruit leidt het hof af dat partijen hun verzoek in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd. Het hof zal aldus beslissen en een fotokopie van het door partijen opgestelde schema aan deze beschikking hechten. Grief 1 in het principaal hoger beroep en grief 1 in het incidenteel hoger beroep behoeven geen bespreking meer.
4.8
Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ingetrokken. Ook grief 2 in het incidenteel hoger beroep behoeft derhalve geen bespreking.
4.9
Voor zover nog van belang verzoekt de man in het principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen op een lager bedrag dan in de bestreden beschikking is geschied, rekening houdend met het feit dat het inkomen van de man per januari 2015 daalt. De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij verzoekt in het principaal hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinderbijdrage hanteert het hof de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de tabel eigen aandeel kosten van kinderen en de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen zoals deze vanaf 1 januari 2013 luidt. Daartoe dient allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen ten tijde van het huwelijk te worden bepaald, waarvan bij het bepalen van dat eigen aandeel kosten kinderen moet worden uitgegaan. Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag en de werkelijke inkomsten uit vermogen, verminderd met de belastingen en premies die de onderhoudsgerechtigde daarover verschuldigd is, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen. Redelijke (aftrekbare) pensioenlasten en de premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering worden ook in aanmerking genomen, ongeacht of deze voortvloeien uit een collectief contract of een individuele pensioenregeling. Geen rekening wordt gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigenwoningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente, de voor de financiering van de woning noodzakelijke premies voor verzekeringen en aflossingen) en de bijtelling vanwege een auto van de zaak.
5.2
Ter mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat voor de berekening van de behoefte van de kinderen kan worden uitgegaan van een NBI van € 3.500,- per maand en dat partijen tijdens het huwelijk geen kindgebonden budget ontvingen (zie de uitspraak in voorlopige voorziening van 8 juli 2013 onder 2.6).
5.3
Dit NBI, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarigen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4) volgens de behoeftetabel 2013, levert een tabelbedrag op van € 795,- per maand. Hierop dient het kindgebonden budget dat de vrouw thans ontvangt van € 129,- per maand (productie 14 bij brief mr. Rolle van 13 juni 2014) in mindering te worden gebracht, zodat de behoefte wordt vastgesteld op € 666,- per maand, zijnde € 333,- per kind per maand.
5.4
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding dit eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld.
Het hof volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850)]. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.500,-) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
5.5
Wat het inkomen van de man betreft overweegt het hof als volgt. Over 2013 gaat het hof uit van het inkomen van de man, zoals dit blijkt uit de jaaropgave over dat jaar. De bonus van de man van € 4.000,- bruto is in dit inkomen inbegrepen. Voor zover de man stelt dat dit bedrag geen bonus betreft, maar een compensatie van kosten omdat hij zijn leaseauto moest inleveren en een andere auto moest aanschaffen, overweegt het hof dat deze stelling onvoldoende is onderbouwd. In de brief van de werkgever van de man van 10 oktober 2013 (productie 9 bij het beroepschrift) is immers te lezen dat dit een bonusuitkering betreft, zonder dat hieraan beperkingen zijn verbonden. Bovendien heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de aanschaf van een nieuwe auto noodzakelijk was voor zijn werk, zodat deze geen prioriteit heeft boven zijn onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen.
Voor het jaar 2014 gaat het hof uit van het inkomen zoals het blijkt uit de door de man overgelegde salarisspecificaties. Dit geldt temeer nu de vrouw ter mondelinge behandeling heeft verklaard aan de zijde van de man te willen uitgaan van de feitelijke situatie.
Het hof neemt aan dat het inkomen van de man met ingang van 1 januari 2015 opnieuw zal dalen, hetgeen door de vrouw ook onvoldoende is weersproken, maar zal hiermee geen rekening houden, nu er meer voor de toekomst onzekere factoren zijn, zoals de verkoop of overname van de woning van partijen. Het hof gaat ervan uit dat partijen in 2015 zelf in staat zullen zijn een nieuwe berekening van het NBI van de man te maken en van de daaruit voortvloeiende draagkracht.
Het voorgaande leidt tot een NBI in 2013 van € 2.798,- per maand en in 2014 van € 2.382,- per maand.
5.6
De man stelt voorts dat hij wordt geconfronteerd met dubbele woonlasten. Hij verzoekt het hof rekening te houden met zijn feitelijke woonlasten van in totaal € 1.013,- per maand. De vrouw betwist de tijdelijke woonlasten van de man van € 250,- van de man, omdat de man veel tijd doorbrengt bij zijn vriendin.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge de aanbevelingen in het Rapport alimentatienormen van 1 januari 2014 staan bepaalde niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten vast. Een dubbele woonlast, omdat de man de voormalige echtelijke woning heeft verlaten, wordt hieronder ook begrepen. In de onderhavige zaak heeft de man weliswaar een huurovereenkomst overgelegd (productie 4 bij het verweerschrift echtscheiding, tevens zelfstandige verzoeken), maar heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij deze huur daadwerkelijk betaalt. Dit had wel op zijn weg gelegen nu de vrouw verzocht heeft om inzage in deze betalingen. Het hof zal om die reden uitsluitend rekening houden met de redelijke netto woonlast van 30% van het netto besteedbaar inkomen.
Het hof houdt geen rekening met de door de man extra opgevoerde kosten, zoals gemeentelijke belastingen, waterschapsbelasting en kosten voor elektra (productie 17 bij brief van mr. Hendrikx van 16 juni 2014) nu deze lasten worden geacht in de bijstandsnorm te zijn begrepen.
5.8
Gelet op het voorgaande bedraagt de draagkracht van de man volgens de formule in 2013 € 776,- per maand [1] en in 2014 € 565,- per maand [2] .
5.9
De man stelt dat de vrouw werk heeft gevonden, waardoor zij meer inkomsten heeft en meer kan bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Ter mondelinge behandeling heeft de man verzocht de vrouw een verdiencapaciteit toe te dichten waarbij haar huidige inkomen wordt geëxtrapoleerd naar een fulltime werkweek. De vrouw heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
5.1
Anders dan de man stelt, blijkt uit de door de vrouw overgelegde stukken niet dat het inkomen van de vrouw thans hoger ligt dan de door haar ontvangen werkloosheidsuitkering, zodat het hof aan de stelling van de man voorbijgaat. Het hof zal niet uitgaan van een hoger inkomen van de vrouw dan haar werkloosheidsuitkering nu op haar, in het kader van haar WW-uitkering, reeds een sollicitatieplicht rust en het hof aanneemt dat de vrouw alles in het werk stelt om haar inkomen te verhogen. De man heeft niet onderbouwd gesteld dat dit anders is. Nu het NBI van de vrouw onveranderd onder de € 1.250,- per maand ligt, gaat het hof uit van een draagkracht van de vrouw van € 50,- per maand.
5.11
In 2013 overstijgt de draagkracht van de ouders de behoefte van de kinderen. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt in een dergelijk geval berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de man bedraagt: 776 / 826 x 666 = € 626,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 50 / 826 x 666 =
€ 40,-
samen € 666,-
5.12
De man maakt aanspraak op zorgkorting. Het hof volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Gelet op hetgeen is overwogen in de bestreden beschikking en het door partijen opgestelde schema voor de omgang tussen de man en de kinderen, heeft de man, inclusief vakanties en feestdagen, in ieder geval gemiddeld drie dagen per week de zorg voor de kinderen. Dit leidt tot een percentage van 35. Nu de behoefte € 666,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 233,- per maand. In 2013 resteert aldus een draagkracht van de man van € 393,- per maand, zijnde
€ 196,50 per kind per maand.
5.13
In 2014 beschikken de ouders niet over voldoende draagkracht (€ 615,- per maand in totaal) om volledig in de behoefte van de kinderen (€ 666,- per maand) te voorzien. Daarmee is de gezamenlijke draagkracht € 51,- per maand minder dan de behoefte. Dit tekort wordt aan partijen gezamenlijk toegerekend, hetgeen leidt tot de volgende formule: 565 – (233 – (51/2) = € 358,- per maand, zijnde € 179,- per kind per maand.

6.De slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft twee berekeningen gemaakt van het NBI van de man. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 11 september 2013, voor zover deze ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
beslist conform het door partijen opgemaakte, aan deze beschikking gehechte schema en bepaalt dat dit schema deel uitmaakt van deze beschikking en beslissing;
ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 11 september 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 196,50 per kind per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2014 € 179,- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, A. Smeeïng-van Hees en
H.L. van der Beek, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 12 augustus 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.70% x [2.798 – (0,3 * 2.798 + 850)]
2.70% x [2.382 – (0,3 * 2.382 + 860)]