ECLI:NL:GHARL:2014:6500

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
200.124.398-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en beëindiging van een distributieovereenkomst tussen leverancier en voormalige werknemers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een leverancier van sanitairtechnische producten, aangeduid als [appellante], en drie voormalige werknemers, [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]. De zaak betreft een onrechtmatige daad die voortvloeit uit de beëindiging van een exclusieve distributieovereenkomst tussen [appellante] en de vennootschap [bedrijf A]. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellante] afgewezen, omdat er geen causaal verband was aangetoond tussen het handelen van de voormalige werknemers en de beëindiging van de overeenkomst. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de voormalige werknemers niet onrechtmatig hadden gehandeld door vertrouwelijke informatie te delen met [bedrijf A]. Het hof stelde vast dat [appellante] zelf verantwoordelijk was voor het verlies van de distributieovereenkomst, omdat zij niet transparant was geweest over de ontwikkeling van een concurrerend product, het M-Guard systeem. Het hof concludeerde dat de grieven van [appellante] niet ontvankelijk waren en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellante] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.124.398/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/71168/HA ZA 09-44)
arrest van de eerste kamer van 19 augustus 2014
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.W.B. van Till, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 1],

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 2],
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna respectievelijk te noemen:
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2],
advocaat: mr. E.H.M. Bieleveld, kantoorhoudend te Amsterdam,

3. [geïntimeerde 3],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 3],
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. R.C. van Wieringhen Borski,
geïntimeerden,

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
26 september 2012 van de rechtbank Assen en van 16 januari 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 25 maart 2013,
- de memorie van grieven d.d. 3 september 2013 (met producties),
- de memorie van antwoord van de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] d.d. 15 oktober 2013,
- de memorie van antwoord van de zijde van [geïntimeerde 3] d.d. 5 november 2013.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:

(…) te vernietigen de op 26 september 2012 en 16 januari 2013 door respectievelijk de Rechtbank Assen en de Rechtbank Noord-Nederland locatie Assen tussen partijen gewezen vonnissen voor zover daarin afwijzende beslissingen en motiveringen zijn vervat ten aanzien van de vorderingen van [appellante] en toewijzende beslissingen ten aanzien van de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellante], alsnog toe te wijzen en de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] alsnog af te wijzen en laatstgenoemden te veroordelen in de kosten van beide instanties, zowel in conventie als in reconventie.

3.De vaststaande feiten

3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
3.2
[appellante] is leverancier en importeur van sanitairtechnische producten in de Benelux. Haar assortiment bestaat uit onder andere thermostatische mengkranen, vandaalbestendige douchekoppen, nood- en oogdouches en laboratoriumkranen. [appellante] is bovendien specialist op het gebied van legionellapreventie en zij adviseert en ondersteunt afnemers in de sectoren sport- en recreatie, zorg, justitie, defensie, laboratoria en horeca over de installatie van beheer- en registratiesystemen nodig om te voldoen aan de verschillende voorschriften op het gebied van veiligheid, water- en energiebesparing en de bestrijding van Legionella. [appellante] onderhoudt exclusieve distributierelaties met een aantal buitenlandse fabrikanten van verschillende sanitairtechnische producten.
3.3
[geïntimeerde 1] is op 1 april 1984 in dienst getreden bij [appellante]. Hij was aanvankelijk werkzaam als technisch adviseur en uiteindelijk als Directeur Techniek en Ontwikkeling. [geïntimeerde 1] was in zijn functie uiteindelijk verantwoordelijk voor de technische product- en installatieontwikkeling. Hij maakte deel uit van het management(-team) van [appellante]. Op 29 augustus 2008 heeft [geïntimeerde 1] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd, tegen 1 oktober 2008.
3.4
[geïntimeerde 2] is op 1 februari 1991 bij [appellante] in dienst getreden. Hij was aanvankelijk werkzaam als commercieel binnendienstmedewerker en uiteindelijk als eindverantwoordelijke voor de gehele commerciële buitendienst. [geïntimeerde 2] maakte eveneens deel uit van het management(-team) van [appellante]. Op 29 augustus 2008 heeft [geïntimeerde 2] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd, tegen 1 oktober 2008.
3.5
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bekleedden in de hier ter zake doende periode binnen [appellante] sleutelposities en beschikten over vertrouwelijke informatie over de onderneming
(-sactiviteiten) van [appellante], de door [appellante] verhandelde producten, de ontwikkeling van nieuwe producten, het prijsbeleid, het strategisch beleid en de klantenkring van [appellante] in de Benelux.
3.6
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onderhielden tijdens hun dienstverband bij [appellante] uit hoofde van hun functie contacten met de vennootschap naar Engels recht [bedrijf A]. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn na hun vertrek bij [appellante] in dienst getreden bij [bedrijf A].
Tussen [appellante] enerzijds en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] anderzijds gold geen non-concurrentie of relatiebeding.
3.7
Tussen [bedrijf A] en [appellante] bestond sinds 1960 een distributierelatie op grond waarvan [appellante] de exclusieve distributierechten had voor de Benelux voor uiteenlopende sanitairtechnische producten die [bedrijf A] produceerde, waaronder de zogeheten Rada-lijn.
3.8
Deze exclusieve distributierelatie vloeit voort uit een daartoe tussen [appellante] en [bedrijf A] gesloten distributieovereenkomst. Die overeenkomst hebben [appellante] en [bedrijf A] in de loop van de tijd gewijzigd, laatstelijk op 1 januari 1998. Uit de ter zake daarvan opgemaakt akte blijkt dat [bedrijf A] een non-concurrentieverplichting heeft bedongen die met zich brengt dat [appellante] bepaalde activiteiten die door [bedrijf A] als concurrerend worden ervaren, niet mag ondernemen.
3.9
[geïntimeerde 3] is via een tussengeschakelde vennootschap, de besloten vennootschap [bedrijf B], belast geweest met de ontwikkeling van een systeem dat is toegerust op het treffen van beheersmaatregelen die legionellabesmetting van leidingwaterinstallaties moet voorkomen.
3.1
[bedrijf B] was een “joint venture” van [appellante] en [geïntimeerde 3]. Het waterbeheersysteem dat vanuit deze vennootschap werd ontwikkeld, is door [appellante] aanvankelijk het “M-Net systeem” en later het “M-Guard systeem” genoemd.
3.11
Het M-Net systeem was door [appellante] met medeweten van [bedrijf A] (en zonder bezwaren van haar kant) vermarkt. In 2006 heeft [bedrijf B] de ontwikkeling van het M-Guard systeem ter hand genomen. [appellante] heeft [bedrijf A] daar niet over geïnformeerd.
3.12
Het M-Guard systeem vertoont overeenkomsten en gelijkenissen met een beheersysteem dat [bedrijf A] vermarkt onder de naam “Rada Pulse systeem”.
3.13
In februari 2008 heeft [appellante], naar eigen zeggen per ongeluk, op een beurs in Duitsland (hierna: de VSK beurs) in haar presentatiestand een met producten van [bedrijf A] concurrerende mengkraan (mixing valve product) tentoongesteld.
Het M-Guard systeem, dat op dat moment nog niet helemaal gereed was, is op die beurs niet gepresenteerd.
3.14
Bij brief van 14 april 2008 heeft [bedrijf A] aan [appellante] laten weten dat zij schendingen van de vorenbedoelde distributie-overeenkomst heeft geconstateerd. [bedrijf A] schrijft daarin onder meer:
“Your conduct
Competing products
Is has recently come to light that you have been developing and have introduced onto the market products which directly compete with our products as defined in het Agreement (‘the Products’). We set out examples of this activity.
Mixing valve products
(…)
M-Guard products
We are also aware that you have worked tot develop a product range which will again compete directly with the Products, and in particular with our Rada Pulse range.
It is apparant that you are currently operating with products which directly compete with the Products, and taking steps to develop and / or introduce further products onto the market which will also compete with the Products. That is wholly unacceptable.
We are particularly disappointed that after a close working relationship of more than 40 years between our two companies you have chosen to pursue this clandestine course of action. This has seriously undermined our trust in your current management and will require prompt action on your behalf to remedy this situation.
Your failure to promote the Products
(…)
Your loss of key personnel
(…)
A drop in sales
(…)
Entirely without prejudice to any right we may have to terminate the Agreement with immediate effect and our rights generally, we are writing to inform you that you have 30 days from the date of this letter to remedy the breaches of the Agreement.
(…) we require that you comply with the following:
(…)
To provide details of all projects currently underway to develop competing products (to include but not necessarily limited to furhter competing valves and M-Guard products) (…).”
3.15
[geïntimeerde 3] heeft op 2 mei 2008 een (besturingskast van het) M-Guard systeem aan [bedrijf A] beschikbaar gesteld.
3.16
Bij brief van 2 juli 2008 heeft [bedrijf A] de distributieovereenkomst met [appellante] tegen 15 juli 2008 opgezegd wegens contractbreuk, waarbij zij aangeeft dat haar belangrijkste verwijt de overtreding van de “
non-compete clause” betreft, “
aggravated by the fact that you carried them out in a clandestine way and then lied about them to our client”.
In deze brief meldt [bedrijf A] dat zij in het bezit is van het M-Guard systeem in zowel haar basis als in haar geavanceerde versie, dat zij een gedetailleerde vergelijkende beschrijving heeft van M-Guard en Rada Pulse, dat zij gedetailleerde informatie heeft over een door [appellante] opgezet testtraject, met inbegrip van informatie over een testlocatie waar een Rada Pulse systeem is vervangen door een M-Guard systeem, en dat zij in het bezit is van uiteenlopende bescheiden waaruit blijkt dat [appellante] M-Guard aan een afnemer heeft verkocht. Ook stelt [bedrijf A] in die brief dat zij beschikt over kopieën van orders die [appellante] heeft geplaatst bij [bedrijf B] voor de afname van een groot aantal M-Guard producten. [bedrijf A] stelt verder dat zij in het bezit is van kopieën van de omvangrijke correspondentie die heeft plaatsgevonden tussen (medewerkers van) [appellante] en [bedrijf B].
3.17
De distributieovereenkomst voorzag in een opzeggingstermijn van 24 maanden. Hoewel [appellante] het met de voortijdige opzegging van [bedrijf A] niet eens was, heeft zij deze om haar moverende redenen niet in rechte aangevochten. Op 29 augustus 2008 zijn [appellante] en [bedrijf A] een nieuwe, minder exclusieve, distributieovereenkomst aangegaan.
3.18
Aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] was door [appellante] noch ten aanzien van de beslissing tot ontwikkeling van het M-Guard systeem, noch ten aanzien van de technische specificaties een specifieke geheimhoudingsplicht opgelegd.
3.19
Op een daartoe strekkend verzoek van [appellante] hebben voorlopig getuigenverhoren voor de rechtbank Assen plaatsgehad. De daarvan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich bij de gedingstukken.

4.De vordering en de beoordeling in eerste aanleg

4.1
[appellante] heeft in eerste aanleg naast [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] aanvankelijk ook [bedrijf A] in het geding betrokken. [appellante] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat zij allen krachtens art. 6:162 BW (hoofdelijk) jegens haar aansprakelijk zijn voor de door haar als gevolg van hun onrechtmatig handelen geleden schade, en voorts om hen te veroordelen om deze schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, aan haar te vergoeden.
4.2
Bij vonnis van 22 juli 2009 heeft de rechtbank Assen zich, na een daartoe door [bedrijf A] opgeworpen incident, onbevoegd verklaard om van de vordering van [appellante] op [bedrijf A] kennis te nemen. Na het daartegen door [appellante] ingestelde hoger beroep is dat vonnis in het incident bij arrest van het hof Leeuwarden van 19 oktober 2010 bekrachtigd.
4.3
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben in eerste aanleg in reconventie - kort gezegd - gevorderd om [appellante] te veroordelen om wegens over de periode van 1 mei tot 1 oktober 2008 verschuldigd achterstallig loon en vakantiegeld een bruto bedrag van € 6.927,26 (aan [geïntimeerde 1]) respectievelijk € 4.613,05 (aan [geïntimeerde 2]) te voldoen, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en met wettelijke rente.
4.4
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd.
4.5
Bij het tussenvonnis van 26 september 2012 heeft de rechtbank, na de vaststaande feiten en de omvang van het geschil te hebben vastgesteld, partijen in de gelegenheid gesteld een akte te nemen over een mogelijke verwijzing naar de sector kanton.
4.6
Bij het eindvonnis van 16 januari 2013 heeft de rechtbank, afdeling civiel, de vordering in conventie ten aanzien van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] afgewezen, onder overweging - kort gezegd - dat [appellante] deze onvoldoende heeft onderbouwd. De in conventie tegen [geïntimeerde 3] ingestelde vordering werd daarbij eveneens afgewezen, wegens - kort gezegd - het ontbreken van oorzakelijk verband.
De reconventionele vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] werden verwezen naar de kantonrechter en (in hetzelfde vonnis) met onmiddellijke afdoening door deze integraal toegewezen.
[appellante] werd zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten verwezen.

5.Ten aanzien van de ontvankelijkheid

5.1
Het hof stelt allereerst vast dat deze grieven zich niet tegen het tussenvonnis van
26 september 2012 richten, zodat [appellante] in haar appel tegen dat tussenvonnis niet kan worden ontvangen.
5.2
Ter discussie staat derhalve uitsluitend het eindvonnis van de rechtbank en de kantonrechter in de rechtbank Assen van 16 januari 2013. Hoewel hetgeen de rechtbank daarin heeft gedaan - de reconventie naar de kantonrechter verwijzen en die zaak bij hetzelfde vonnis door dezelfde rechter, doch in een andere hoedanigheid te laten afdoen - op zeer gespannen voet staat met artikel 71 en 94 Rv, zal het hof het bij die constatering laten, mede gelet op artikel 71, vijfde lid Rv en gelet op de omstandigheid dat het hof de appelinstantie van de rechtbank is, waarbij het er niet toe doet of het vonnis waarvan beroep door de kantonrechter dan wel de afdeling privaatrecht is gewezen.

6.De beoordeling van de grieven

6.1
[appellante] heeft in hoger beroep tien grieven geformuleerd. Het hof stelt bij de vorderingen van [appellante] op [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voorop dat het hier om beweerdelijk onrechtmatig gedrag gedurende het bestaan van en verband houdende met de arbeidsbetrekking tussen partijen gaat, waarbij het beoordelingskader gegeven wordt door artikel 7:661 BW, waarnaar De Melkers reeds in haar memorie van grieven heeft verwezen. Het hof constateert voorts dat [appellante] geen afzonderlijk belang stelt bij de door haar gevorderde verklaring voor recht, zodat het hof er van uitgaat dat deze vordering uitsluitend dient als ingang voor de door [appellante] voorts gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure. Daarbij gaat het om de schade als gevolg van de beëindiging van de exclusieve distributieovereenkomst tussen [bedrijf A] en [appellante], zowel in de zin van gederfde winst over de periode dat de overeenkomst zonder ruzie met [bedrijf A] nog had voortgeduurd als om projecten die [appellante] is misgelopen ten gevolge van de beëindiging.
6.2
Met de
grieven 1 tot en met 7vecht [appellante] het in conventie gegeven oordeel aangaande het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling, waarbij het hof, gelet op hetgeen hiervoor over de vordering van [appellante] is overwogen en ook gelet op de wijze waarop [appellante] deze vorderingen verder heeft beargumenteerd, primair zal beoordelen of het handelen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in causaal verband staat tot die opzegging.
6.3
[appellante] stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door uit hoofde van hun dienstverband opgedane kennis en vertrouwelijke informatie ter beschikking van [bedrijf A] te stellen.
Hoewel M-Guard in werkelijkheid niet concurrend voor enig [bedrijf A]-product (in het bijzonder: haar Rada Pulse) is, kan daarover volgens [appellante] eenvoudig onduidelijkheid ontstaan als de werking en de technische specificaties van het product niet zeer zorgvuldig worden omschreven. De afspraak was daarom dat M-Guard pas aan [bedrijf A] zou worden getoond nadat het volledig gereed zou zijn en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] waren daar, naar [appellante] stelt, van op de hoogte. [appellante] verwijt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] dat zij vanaf november 2007 achter haar rug om intensief contact met [bedrijf A] over M-Guard hebben gehad en daarbij vertrouwelijke informatie hebben verstrekt en aldus Kohlers wantrouwen jegens [appellante] hebben veroorzaakt. Zij hebben vervolgens verzuimd om [appellante] te laten weten dat [bedrijf A] M-Guard als concurrerend ervoer en haar te informeren over de afwijzende houding die op enig moment bij [bedrijf A] is ontstaan. Indien [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] [appellante] daarover direct hadden geïnformeerd, had [appellante] eerder actie kunnen ondernemen tegen het ten onrechte bij [bedrijf A] ontstane vermoeden dat M-Guard concurrerend zou zijn met [bedrijf A]-producten. Zij hebben er echter doelbewust voor gekozen hun contacten met [bedrijf A] voor [appellante] te verzwijgen en op eigen houtje met [bedrijf A] te communiceren en daarbij als klap op de vuurpijl een exemplaar van de gebruikershandleiding aan [bedrijf A] te verstrekken. Daarmee hebben zij doelbewust het risico genomen dat [bedrijf A] op foutieve wijze zou worden geïnformeerd omtrent de technische specificaties van M-Guard, als gevolg waarvan [bedrijf A] de distributieovereenkomst heeft beëindigd, aldus nog altijd [appellante]. [appellante] stelt daarvan schade te hebben ondervonden.
6.4
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] betwisten dat zij in de hier relevante periode met [bedrijf A] over M-Guard hebben gesproken en daarbij vertrouwelijke informatie aan haar hebben doorgespeeld. Hun kennis van en betrokkenheid bij de vertrouwensbreuk tussen [appellante] en [bedrijf A] was beduidend minder groot dan [appellante] thans doet voorkomen. Zij zijn pas in juni 2008 over de tussen [appellante] en [bedrijf A] gerezen problemen geïnformeerd en hebben in dat opzicht dus niets voor hun toenmalige werkgever verzwegen. [bedrijf A] is via verschillende andere kanalen van de ontwikkeling en verkoop van M-Guard op de hoogte geraakt en werd doordat zij de gebruikershandleiding in handen kreeg niet wijzer dan ze al was.
Volgens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is het - naar hun zeggen volledig voltooide - M-Guard systeem overigens wel degelijk concurrerend met [bedrijf A] (in het bijzonder: met haar Rada Pulse) en is het ook bewust met dat oogmerk ontwikkeld, om het verlieslijdende [bedrijf B] weer winstgevend te maken. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben [appellante] er in een vroeg stadium intern op gewezen dat de ontwikkeling van een eigen product haar relatie met [bedrijf A] in gevaar kon brengen, maar hun waarschuwing was aan dovemansoren gericht. [appellante] heeft de voortijdige beëindiging van de exclusieve distributie-overeenkomst geheel aan zichzelf te danken, aldus nog steeds [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2].
6.5
Het hof neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt dat artikel 5b van de oorspronkelijke distributieovereenkomst tussen [bedrijf A] en [appellante] voorschreef dat [appellante] "
will not without previous consent in writing of de Company([bedrijf A], hof)
be concerned or interested either directly or indirectly in the sale of any quantity and for any purpose of any product of like manufacture function or use which might compete or interfere with the sale of the Products either within the Territory or elsewhere".
Dat [appellante] sinds begin 2006 (via [bedrijf B]) doende was een product te ontwikkelen dat - in ieder geval op het eerste gezicht - door [bedrijf A] voor concurrerend kon worden aangezien, is niet in geschil.
Dat [bedrijf A] daar zo’n twee jaar later via anderen dan [appellante] lucht van heeft gekregen en zich vervolgens wantrouwig naar [appellante] heeft opgesteld staat evenmin ter discussie.
Dat leidt echter, ook als ervan zou moeten worden uitgegaan dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] degenen zijn geweest die [bedrijf A] van het bestaan van M-Guard op de hoogte hebben gebracht, nog niet tot de conclusie dat zij daarmee de voortijdige beëindiging van het contract (mede) hebben veroorzaakt, zoals [appellante] heeft bepleit. Uitgaande van De Melkers eigen stellingen had zij dit wantrouwen immers eenvoudig kunnen wegnemen door [bedrijf A] alsnog volledig te informeren. Dat dit na de hiervoor onder 3.12 aangehaalde brief van [bedrijf A] van 14 april 2008 niet meer had gekund, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet begrijpelijk. [bedrijf A] geeft daar in die brief immers expliciet de ruimte voor; haar oproep om haar binnen dertig dagen volledige inzage te geven in het M-Guard project "
to remedy this situation" kan naar ’s hofs oordeel bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat zij, indien uit de informatie de ongegrondheid van haar verwijt zou blijken, daarop zou terugkomen. Aldus was [appellante] in de gelegenheid om de kwestie nog te sussen door precies die klare wijn te schenken waarover zij zelf als geen ander beschikte.
Dat dit door toedoen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] geen zinvolle exercitie meer was omdat het wantrouwen van [bedrijf A] hoe dan ook niet meer zou kunnen worden gerepareerd, is niet (voldoende) gesteld. [appellante] heeft weliswaar aangevoerd dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] [bedrijf A] van foutieve informatie hebben voorzien, echter nu zij daarbij niet aangeeft om welke valsheden het daarbij concreet gaat, is die beschuldiging onvoldoende gefundeerd.
Wat [appellante] in reactie op de bedoelde brief van [bedrijf A] precies heeft gedaan (anders dan het schrijven van een ontkennend antwoord) blijft ook in hoger beroep onduidelijk, maar dat het haar niet is gelukt om [bedrijf A] van de legitimiteit van haar activiteiten te overtuigen, is helder. Dat kan evenwel niet zomaar op het conto van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] worden geschreven. Daarbij is naast het vorenoverwogene van belang dat het De Melkers eigen keuze is geweest om de ontwikkeling van M-Guard voor [bedrijf A] verborgen te houden. Gelet op de kennelijke gelijkenis tussen hun beider producten en het belang dat [appellante] aan een ongestoorde relatie met [bedrijf A] hechtte is die keuze opmerkelijk. Juist als er, zoals [appellante] aangeeft, op dit punt eenvoudig misverstanden konden rijzen, had het voor de hand gelegen om zich ter vermijding daarvan transparant op te stellen en [bedrijf A] in een veel eerder stadium over het project voor te lichten. Indien M-Guard niet meer dan een doorontwikkeling van M-Net betrof en de Rada Pulse door veranderende wetgeving sowieso van het Nederlandse verkooptoneel zou moeten verdwijnen, zoals [appellante] stelt, valt (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) niet in te zien waarom in contacten met [bedrijf A] niet van het project zou mogen worden gerept. Deze handelwijze van [appellante] is uitgaande van haar eigen stellingen niet logisch, maar wordt begrijpelijker als ervan kan worden uitgegaan dat de M-Guard wel degelijk potentieel concurrerend was en dat [appellante], hoewel reeds in overtreding, nog van de relatie met [bedrijf A] wilde blijven profiteren totdat haar eigen product volledig marktklaar zou zijn. De in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde getuigenverklaringen wijzen ook in die richting. Niet alleen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], maar ook hun voormalige collega [collega] en de bij [bedrijf A] werkzame heren [X] en [Y] verklaren stellig dat M-Guard concurrerend was. Daar staan slechts de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en [getuige 3], allen (voormalig) bestuurders van [appellante] tegenover. In de getuigenverklaring van notaris [notaris], die [appellante] bij een bespreking met [geïntimeerde 3] als adviseur bijstond, komt bovendien naar voren dat bij [appellante] de vrees bestond dat relaties zouden worden verbroken terwijl er op dat moment nog niet een alternatief werkend product zou zijn.
Tegen de achtergrond van al het voorgaande kan de voortijdige beëindiging van de distributie-overeenkomst naar het oordeel van het hof niet aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] worden toegerekend. Het feit dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], hoewel zij een arbeidsrelatie met [appellante] hadden, mogelijk door de lange band die zij in hun functie met [bedrijf A] voelden, zich ook de belangen van [bedrijf A] hebben aangetrokken terwijl die belangen niet meer geheel parallel liepen, kan hieraan niet afdoen. Dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] daarbij op enig punt concreet over de schreef zijn gegaan, is door [appellante] onvoldoende gesteld, laat staan bewezen.
De grieven 1 tot en met 7 treffen geen doel.
6.6
Met
grief 8komt [appellante] op tegen het in conventie gegeven oordeel dat geen verband kan worden gelegd tussen de voortijdige beëindiging van de distributie-overeenkomst en het door [geïntimeerde 3] aan [bedrijf A] verstrekken van de besturingskast (cum annexis) van het M-Guard systeem.
Voor [geïntimeerde 3] geldt dat het beoordelingskader uitsluitend ligt in artikel 6:162 BW.
[geïntimeerde 3] erkent informatie te hebben vertrekt, maar betwist dat dit onrechtmatig zou zijn, alsmede dat dit aan de beëindiging van de exclusieve distributieovereenkomst heeft bijgedragen.
De grief faalt nu het hof het verweer van [geïntimeerde 3] op beide punten onderschrijft. Het hof wijst er vooreerst op dat uit de gedingstukken blijkt dat [appellante] zich al uit de samenwerking met [geïntimeerde 3] in [bedrijf B] had teruggetrokken op het moment dat [geïntimeerde 3] [bedrijf A] informeerde. Dat het [geïntimeerde 3] of [bedrijf B] vervolgens niet vrij stond om derden te benaderen teneinde het systeem in de markt te zetten, is niet (onderbouwd) gesteld.
Voorts verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder 5.5 reeds werd overwogen, waaruit voortvloeit dat het voortijdig verlies van de exclusieve distributierelatie met [bedrijf A] in de eerste plaats aan [appellante] zelf moet worden toegerekend. Uit de toelichting op de grief blijkt dat [appellante] niet betwist dat de informatieverstrekking van [geïntimeerde 3] niet eerder dan op 2 mei 2008 plaatsvond. Ze vond dus plaats nádat [bedrijf A] [appellante] bij haar brief van
14 april 2008 al de wacht had aangezegd.
Indien het, zoals [appellante] stelt, pas bij een volledige omschrijving van de werking en de technische specificaties van het product voor [bedrijf A] duidelijk moest zijn dat M-Guard niet concurrerend voor haar was, heeft [geïntimeerde 3] [appellante] mogelijk juist een dienst bewezen door [bedrijf A] daarvan kennis te laten nemen. Uitgaande van haar eigen stellingen had dit haar immers moeten vrijpleiten. Dat de informatieverstrekking van [geïntimeerde 3] onvolledig of onjuist was, is gesteld noch gebleken. Het feit dat [appellante] het wantrouwen en de vijandigheid van [bedrijf A] niet meer heeft kunnen keren kan dan ook niet aan het handelen van [geïntimeerde 3] worden toegeschreven.
6.7
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vorderingen van [appellante] jegens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en jegens [geïntimeerde 3] in eerste aanleg terecht zijn afgewezen. De klacht van [appellante] dat de rechtbank geen acht heeft geslagen op haar conclusie van repliek kan daar, wat er van dat verwijt verder ook van zij, gelet op de volledige herbeoordeling in hoger beroep niet aan afdoen; het hof heeft uiteraard de conclusie van repliek in het voorgaande meegenomen.
6.8
Gezien op het voorgaande werd [appellante] in eerste aanleg terecht in de proceskosten van de procedure in conventie verwezen. De daartegen opgeworpen
grief 9faalt mitsdien.
6.9
Grief 10ziet op het oordeel in reconventie.
Hoewel de grief de rechtsoverwegingen 2.35 en 2.38 van het bestreden eindvonnis in hun geheel citeert, is zij blijkens haar toelichting uitsluitend gericht tegen het daarin vervatte oordeel dat [appellante] aangaande de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] geen beroep op opschorting of verrekening toekomt. Voor het overige bevat de grief geen voldoende omlijnde bezwaren tegen het in eerste aanleg in reconventie gegeven oordeel.
Nu de vorderingen van Melker, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet toewijsbaar zijn, is verrekening of opschorting uit dien hoofde niet aan de orde.
Daarmee faalt ook grief 10.

7.De slotsom

7.1
De slotsom is dat [appellante] in haar beroep tegen het tussenvonnis van 26 september 2012 niet kan worden ontvangen en dat het eindvonnis van 16 januari 2013 dient te worden bekrachtigd, nu de daartegen opgeworpen grieven falen.
7.2
[appellante] zal, als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, in de aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] respectievelijk [geïntimeerde 3] gevallen kosten van de procedure in appel worden verwezen zoals hierna in het dictum is vermeld (geliquideerd salaris advocaat 1 punt tarief II).

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart het tegen het vonnis van 26 september 2012 van de rechtbank Assen ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk;
bekrachtigt het vonnis van 16 januari 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 299,- voor verschotten, en aan de zijde van [geïntimeerde 3] op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 299,- voor verschotten,
een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, en voorts te vermeerderen met vermeerderd met € 131,- voor nasalaris van de advocaat en voorts met
€ 68,- voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, R.E. Weening en A.M. Koene en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
19 augustus 2014.