Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van [appellante] tot omzetting van zijn faillissement in een schuldsanering. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 3 juni 2014 bekrachtigd, waarin het verzoek van [appellante] werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellante] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. De totale schuldenlast van [appellante] bedroeg circa € 400.000,-, met een aanzienlijke schuld aan de belastingdienst. Het hof heeft vastgesteld dat het faillissement niet op eigen aangifte van [appellante] was uitgesproken, maar op verzoek van een schuldeiser. Het hof concludeerde dat er geen verschoonbare omstandigheden waren die zouden rechtvaardigen dat [appellante] niet tijdig een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling had ingediend. Het hof heeft de niet-ontvankelijkheid van het verzoek van [appellante] bevestigd, onder verbetering van de gronden. Tevens werd opgemerkt dat het verzoekschrift tot omzetting van het faillissement niet voldeed aan de eisen van de Faillissementswet, omdat het onvoldoende inzicht gaf in de schuldenpositie van [appellante]. Het hof heeft [appellante] de mogelijkheid geboden om na opheffing van zijn faillissement opnieuw een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in te dienen.