Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor een ondernemer, hierna te noemen [appellante]. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 12 juni 2014, het verzoek van [appellante] tot toepassing van deze regeling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. De rechtbank vond het onbegrijpelijk dat [appellante] haar onderneming niet eerder had beëindigd, ondanks de teruglopende inkomsten sinds 2008/2009, en dat zij nieuwe verplichtingen was aangegaan terwijl zij al niet meer aan haar lopende verplichtingen kon voldoen.
In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat zij wel degelijk te goeder trouw was en dat de rechtbank haar situatie niet goed had ingeschat. Het hof heeft vastgesteld dat het merendeel van de schulden zakelijke schulden betreft en dat [appellante] verschillende maatregelen heeft genomen om haar onderneming te verbeteren. Het hof heeft ook opgemerkt dat [appellante] op advies van de Kamer van Koophandel haar ondernemingsactiviteiten heeft beëindigd en dat zij inmiddels schuldhulpverlening ontvangt.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat [appellante] heeft gedaan wat van een redelijk handelend ondernemer verwacht mag worden en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aan de toewijzing van haar verzoek in de weg staan. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard ten aanzien van [appellante]. De zaak is ter verdere afdoening verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad.