ECLI:NL:GHARL:2014:6582

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 augustus 2014
Publicatiedatum
22 augustus 2014
Zaaknummer
200.151.005-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor een ondernemer met een teruglopende omzet en schuldenlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor een ondernemer, hierna te noemen [appellante]. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 12 juni 2014, het verzoek van [appellante] tot toepassing van deze regeling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. De rechtbank vond het onbegrijpelijk dat [appellante] haar onderneming niet eerder had beëindigd, ondanks de teruglopende inkomsten sinds 2008/2009, en dat zij nieuwe verplichtingen was aangegaan terwijl zij al niet meer aan haar lopende verplichtingen kon voldoen.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat zij wel degelijk te goeder trouw was en dat de rechtbank haar situatie niet goed had ingeschat. Het hof heeft vastgesteld dat het merendeel van de schulden zakelijke schulden betreft en dat [appellante] verschillende maatregelen heeft genomen om haar onderneming te verbeteren. Het hof heeft ook opgemerkt dat [appellante] op advies van de Kamer van Koophandel haar ondernemingsactiviteiten heeft beëindigd en dat zij inmiddels schuldhulpverlening ontvangt.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat [appellante] heeft gedaan wat van een redelijk handelend ondernemer verwacht mag worden en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aan de toewijzing van haar verzoek in de weg staan. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard ten aanzien van [appellante]. De zaak is ter verdere afdoening verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.151.005/01
(zaaknummer rechtbank C/16/367027/FT RK 14/904)
arrest van de derde civiele kamer van 11 augustus 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. E.R. van Schaik, kantoorhoudende te Lelystad.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 juni 2014 is het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 18 juni 2014, heeft [appellante] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat zij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlagen van 2 juli 2014 van mr. Van Schaik.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2014, waarbij [appellante] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.De beoordeling

3.1
De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat zij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. De rechtbank acht het onbegrijpelijk dat [appellante] niet eerder heeft besloten de onderneming te beëindigen, aangezien zij heeft verklaard dat de inkomsten uit onderneming vanaf 2008/2009 sterk terugliepen en zij steeds net kon rondkomen door het ene gat met het andere te dichten. De rechtbank acht dit te meer onbegrijpelijk nu [appellante] is doorgegaan met het inkopen van zaken c.q. het aangaan van verplichtingen, terwijl zij de lopende verplichtingen al niet meer, of nauwelijks, kon nakomen. Zo is [appellante] nog verplichtingen aangegaan met onder meer Albixon, Cinefox en [bedrijf] en is
de lening van de ING Bank verhoogd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze verplichtingen aangegaan in de wetenschap dat deze niet zouden kunnen worden nagekomen. Deze schulden zijn volgens de rechtbank op een zo onverantwoorde basis aangegaan, dat deze als niet te goeder trouw dienen te worden aangemerkt. Bovendien heeft [appellante] zeer onverantwoord gehandeld door in 2011 in ieder geval € 34.923,- privé op te nemen uit de onderneming. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] zeer grote risico's heeft genomen tijdens haar ondernemerschap, waarvan zij de gevolgen onvoldoende heeft overzien. Naar het oordeel van de rechtbank is [appellante] lichtzinnig omgegaan met de aan haar verleende kredieten en heeft zij onverantwoord veel schulden gemaakt.
3.2
[appellante] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft daartoe in het beroepschrift het volgende aangevoerd. Van het bedrag dat zij in privé uit de onderneming heeft opgenomen heeft zij zakelijke schulden voldaan. Volgens [appellante] mag de opname van dit bedrag dan ook niet maatgevend zijn voor de vaststelling dat zij niet te goeder is geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. Ten aanzien van het verwijt dat [appellante] in crisistijd de lening aan de ING Bank heeft verhoogd en verplichtingen is aangegaan, terwijl zij lopende verplichtingen nauwelijks kon nakomen, merkt zij op dat het wel heel eenvoudig is om de gang van zaken achteraf te reconstrueren en te concluderen dat haar dit verwijt kan worden gemaakt. [appellante] werd gaandeweg geconfronteerd met teruglopende omzetten. Indien zij van tevoren had geweten hoe het met haar onderneming zou aflopen, had zij de onderneming eerder beëindigd. [appellante] voert voorts aan dat een andere betaalde baan, mede gelet op haar leeftijd, nog minder waarschijnlijk was dan het succes van de onderneming. Bovendien stelt zij dat de ING Bank vertrouwen had in de onderneming, dan wel dat de risico's binnen de normale marges van het ondernemerschap vielen, nu de ING Bank bereid was om het krediet te verhogen.
3.3
Op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het ligt op de weg van de schuldenaar om dit aannemelijk te maken.
3.4
Ten aanzien van de schuld aan de ING Bank overweegt het hof dat ter zitting is gebleken dat de verhoging van deze lening in 2007 heeft plaatsgevonden. Nu deze schuld langer dan vijf jaren voorafgaand aan het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ontstaan, blijft het aangaan van deze schuld bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan het vereiste van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw buiten beschouwing.
3.5
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] ter zitting in hoger beroep aannemelijk gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. Het hof overweegt daartoe als volgt. Vast staat dat het merendeel van de totale schuldenlast van [appellante] zakelijke schulden betreft. In 2004 heeft [appellante] een onderneming overgenomen, te weten een sportwinkel. Hoewel [appellante] de eerste jaren na de overname een goede omzet genereerde, zijn de inkomsten uit onderneming vanaf de jaren 2008 en 2009 teruggelopen. Gebleken is dat zij verschillende maatregelen heeft genomen om de resultaten van haar onderneming te verbeteren. Zo is zij met haar onderneming in 2010 naar een goedkoper pand verhuisd. Ook heeft zij getracht haar omzet te verhogen door haar
producten in het weekend op de Utrechtse Bazaar te verkopen en daar reclame voor haar
winkel te maken. Deze inspanningen hebben geresulteerd in een afname van het verlies uit onderneming, welk verlies in 2009 € 42.534,26 bedroeg en in 2010 en 2011 respectievelijk € 26.037,83 en € 14.864,-. Weliswaar heeft [appellante] in 2011 een bedrag van € 34.923,- onttrokken aan haar onderneming, maar daar staat tegenover dat zij ook een privé-storting heeft gedaan van € 17.874,-. Per saldo heeft zij over dat jaar - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - een bedrag van € 17.049,- uit de onderneming ontvangen, hetgeen het hof niet onredelijk acht. Nadat de omzet in 2011 opnieuw was teruggelopen, heeft [appellante] zich tot de Kamer van Koophandel gewend. Op advies van de Kamer van Koophandel heeft [appellante] haar ondernemingsactiviteiten per 1 juli 2012 beëindigd en de onderneming per eind december 2012 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Ook ontvangt zij vanaf december 2012 schuldhulpverlening van [schuldhulpverlener]. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellante] heeft gedaan wat van haar als redelijk handelend ondernemer verwacht mag worden. Onder de gegeven omstandigheden mocht van haar niet worden verwacht dat ze al eerder haar onderneming zou staken. Het hof betrekt tevens bij zijn oordeel dat [appellante] steeds haar aangifte- en betalingsverplichtingen ten aanzien van de belastingdienst is nagekomen; de op de schuldenlijst nog voorkomende geringe belastingschuld is inmiddels volledig voldaan. Ook neemt het hof in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat [appellante] de aflossingsverplichting inzake de schuld aan ANWB Visa Card - die ook een zakelijke schuld betreft - steeds in staat was te voldoen, maar dat zij op advies van [schuldhulpverlener], gelet op de belangen van de overige schuldeisers, is gestopt met de betaling inzake deze schuld.
3.6
Bovendien is naar het oordeel van het hof aannemelijk dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zal nakomen, aangezien tijdens de zitting in hoger beroep voldoende is gebleken van haar inzet om de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen.
3.7
Nu voor het overige niet is gebleken van feiten en omstandigheden die aan toewijzing van het verzoek van [appellante] in de weg staan, zal de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden uitgesproken.
3.8
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat beslist moet worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 juni 2014 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellante];
verwijst de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, ter uitvoering van die regeling.
Dit arrest is gewezen door mr. G.M. van der Meer, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. D.J. Buijs en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 augustus 2014.