ECLI:NL:GHARL:2014:6715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
W 200.153.535-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek in een WAHV-zaak wegens schijn van vooringenomenheid

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, werd op 26 augustus 2014 een verzoek tot wraking toegewezen. Het verzoek was ingediend door de gemachtigde van de verzoekster in een WAHV-zaak, die vreesde voor partijdigheid van de raadsheer mr. P.W.J. Sekeris. De gemachtigde merkte op dat de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, de raadsheer en de griffier al in de zittingszaal aanwezig waren voordat de zaak werd uitgeroepen, terwijl de gemachtigde van de verzoekster buiten wachtte. Dit wekte de schijn van vooringenomenheid, omdat er de mogelijkheid bestond dat er voorafgaand overleg had plaatsgevonden tussen de raadsheer en de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, wat in strijd is met de vereiste onpartijdigheid van de rechter.

De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden. De wetgeving omtrent de administratiefrechtelijke handhaving van verkeersvoorschriften (WAHV) vereist dat alle partijen pas in de zittingszaal plaatsnemen nadat de zaak is uitgeroepen, om elke schijn van partijdigheid te vermijden. De wrakingskamer refereerde aan eerdere zaken waarin soortgelijke omstandigheden leidden tot toewijzing van wrakingsverzoeken.

Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat, hoewel er geen concrete aanwijzingen waren voor overleg tussen de raadsheer en de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, de gelegenheid tot vooroverleg voldoende was om de schijn van vooringenomenheid te wekken. Dit leidde tot de beslissing om het verzoek tot wraking toe te wijzen, ter bevordering van de helderheid in de rechtspraktijk.

Uitspraak

Wrakingskamer
Rekestnummer: 200.153.535/01
Zaaknummers:
WAHV 200.143.871/01
Beschikking van 26 augustus 2014
in de zaak van

[verzoekster], wonende te [woonplaats],

verzoekster tot wraking,
gemachtigde:
de heer
[gemachtigde], wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
strekkende tot wraking van:

mr. P.W.J. Sekeris, raadsheer in dit hof.

De procedure
In de zaak betreffende de behandeling van het hoger beroep ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) met het nummer WAHV 200.143.871, heeft de enkelvoudige kamer van het hof, bestaande uit mr. P.W.J. Sekeris, raadsheer, op 25 juli 2014 zitting gehouden. Ter zitting is door de gemachtigde van de betrokkene mondeling een verzoek gedaan dat strekt tot wraking van de genoemde raadsheer. Het proces-verbaal van die zitting bevindt zich bij de stukken.
Mr. Sekeris heeft schriftelijk medegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft bij die gelegenheid tevens kenbaar gemaakt dat bij hem niet de behoefte bestaat om op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering te worden gehoord.
Het wrakingsverzoek is behandeld in openbare raadkamer op 12 augustus 2014. Namens verzoekster is verschenen haar gemachtigde, [gemachtigde], die ook in die hoedanigheid optrad ter zitting van 25 juli 2014.
Het wrakingsverzoek
[gemachtigde] heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd.
constateert dat voor aanvang van de behandeling van de WAHV-zaak de gemachtigde van het openbaar ministerie reeds plaats had genomen in de zittingszaal. De deuren van de zittingszaal waren gesloten en hij, de gemachtigde van de verzoekster, bevond zich nog op de gang. Deze gang van zaken wekt de schijn van partijdigheid. Bij een correcte gang van zaken zou de gemachtigde van het openbaar ministerie zich ook op de gang bevinden en zouden zij gezamenlijk tot de zittingszaal worden toegelaten. Nu bestaat de mogelijkheid dat buiten de aanwezigheid van de gemachtigde van de verzoekster over de zaak inhoudelijk tussen de raadsheer en de gemachtigde van het openbaar ministerie overleg wordt gepleegd. Dit is in strijd met het uitgangspunt dat een rechter onpartijdig dient te zijn.
Dat het zich inderdaad voordoet dat een rechter vooraf overlegt met de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie blijkt uit een eerder wrakingszaak bij de rechtbank Oost-Brabant d.d. 11 juli 2014. In die zaak is het verzoek tot wraking toegewezen omdat voorafgaand overleg was geweest op het moment dat de rechter en de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie in de zittingszaal aanwezig waren en andere partij niet.
De beoordeling
Een raadsheer kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de raadsheer uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een raadsheer jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de raadsheer kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de raadsheer in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die raadsheer objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften kent eigen procesregels die worden aangevuld door procesregels uit het bestuursrecht.
Om elke schijn van partijdigheid van de rechter te voorkomen is het in bestuursrechtelijke procedures gebruikelijk dat geen van de betrokken partijen in de zittingszaal plaatsneemt voordat de zaak wordt uitgeroepen, ook als een van de partijen een zogenaamde repeat-player betreft, een partij die veelal in meerdere zaken op één zitting betrokken is. Hierbij valt te denken aan de belastinginspecteur in belastingzaken en de vertegenwoordiger van het UWV in uitkeringszaken. De wrakingskamer is er mee bekend dat beide genoemde betrokkenen niet plaatsnemen in de zittingszaal voordat de zaak is uitgeroepen en tussentijds de zaal verlaten indien de behandeling van één zaak tot een einde is gekomen. Ook in het civiele recht is zulks gebruikelijk, waarbij de wrakingskamer refereert aan de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming die ook na de afronding van de behandeling in iedere afzonderlijke zaak de zaal verlaat en eerst samen met de overige partijen de zittingszaal weer binnenkomt. De ratio van dit gebruik is dat de schijn vermeden wordt dat de rechter mogelijk buiten tegenwoordigheid van één der (wel verschenen) partijen de zaak voorbespreekt met desbetreffende procespartij.
In de onderhavige WAHV-zaak was de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie tezamen met de raadsheer en de griffier in de zittingszaal aanwezig voordat de zaak werd uitgeroepen. De deuren van de zittingszaal waren gesloten. De gemachtigde van verzoekster wachtte buiten de zittingszaal tot de zaak tegen verzoekster werd uitgeroepen.
In deze zaak is er, anders dan in de door de gemachtigde aangehaalde wrakingszaak bij de rechtbank Oost-Brabant, geen concrete aanwijzing dat er vooraf overleg is geweest tussen de raadsheer en de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie, doch nu noch de betreffende raadsheer, noch de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie zich daarover hebben uitgelaten, kan de wrakingskamer evenmin vaststellen dat daarvan geen sprake is geweest. Nu de gelegenheid tot vooroverleg er wel degelijk is geweest is dat voldoende om de schijn van vooringenomenheid te wekken. Bij verzoekster kon de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de raadsheer jegens haar een vooringenomenheid koestert.
Dit leidt tot het oordeel, mede uit oogpunt van helderheid voor de rechtspraktijk, dat het verzoek tot wraking van de raadsheer dient te worden toegewezen.
De beslissing:
Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking toe.
Aldus gegeven door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, H.J. Deuring en R.E. Weening, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. Nijhuis, in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2014.
Mr. R.E. Weening voornoemd is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.