ECLI:NL:GHARL:2014:6866

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 augustus 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
200.154.002-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige in jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van de minderjarige [verzoekster]. De zaak betreft een verzoek van [verzoekster] om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2014 te vernietigen, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De minderjarige, geboren in 1998, heeft een problematische thuissituatie gekend, met een ontbonden huwelijk van haar ouders en meerdere crisisopnamen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige gedragsproblemen vertoont, waaronder agressie en problemen met gezag, en dat eerdere hulpverlening in een open setting niet effectief is gebleken. De kinderrechter had eerder al een ondertoezichtstelling uitgesproken en de situatie van [verzoekster] is verder geëscaleerd, wat leidde tot het verzoek van Bureau Jeugdzorg Flevoland (BJZ) voor een machtiging tot gesloten jeugdzorg. Het hof heeft de argumenten van [verzoekster] en haar advocaat gehoord, maar oordeelt dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is om te voorkomen dat zij zich aan de zorg onttrekt. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, waarbij is geoordeeld dat de machtiging op goede gronden is verleend en dat de situatie van [verzoekster] een ernstige bedreiging voor haar ontwikkeling vormt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.154.002/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/371297/JL RK 14-469)
beschikking van de familiekamer van 28 augustus 2014
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster],
advocaat: mr. K.N. Holtrop, kantoorhoudend te Lelystad,
tegen
Bureau Jeugdzorg Flevoland,
kantoorhoudend te Lelystad,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: BJZ.
Belanghebbenden:
[belanghebbende 1],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder van [verzoekster],
[belanghebbende 2],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de vader van [verzoekster].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 8 juli 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 8 augustus 2014, is de minderjarige [verzoekster] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof om de voormelde beschikking van 8 juli 2014 (verder te noemen: de bestreden beschikking) te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot gesloten uithuisplaatsing af te wijzen, kosten rechtens.
2.2
BJZ en de ouders van [verzoekster] zijn door het hof in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen maar hebben van de gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2014 plaatsgevonden. [verzoekster] en haar advocaat zijn daarbij verschenen. Voorts is namens BJZ verschenen [A]. Namens BJZ is ter zitting mondeling verweer gevoerd.
2.4
Het hof heeft kennisgenomen van de brief van de vader die ter zitting door de advocaat van [verzoekster] is overgelegd.

3.Feiten en achtergronden

3.1
Uit de stukken is het hof onder meer het volgende gebleken.
3.2
[verzoekster] is [in] 1998 geboren tijdens het inmiddels ontbonden huwelijk van de vader en de moeder. Zij is opgegroeid met drie oudere broers.
3.3
In 2002, toen [verzoekster] vier jaar oud was, zijn haar ouders gescheiden. Tijdens het huwelijk heeft de moeder meerdere keren haar toevlucht genomen tot een Blijf-van-mijn-lijfhuis vanwege huiselijk geweld. Daardoor bezocht [verzoekster] verschillende scholen. Na de scheiding verbleef zij afwisselend bij vader en moeder. Vanwege de slechte onderlinge verhoudingen tussen haar ouders had [verzoekster] soms lange tijd geen contact met haar moeder. [verzoekster] en haar broers zijn structureel belast met de problemen van hun ouders.
3.4
Op 16 mei 2002 is een ondertoezichtstelling uitgesproken door de kinderrechter en in 2003 is door de rechtbank het hoofdverblijf van [verzoekster] bij de vader bepaald.
3.5
In mei 2007 kreeg het gezin Intensieve Orthopedagogische Gezinsbegeleiding (IOG) aangeboden, die tot februari 2009 voortduurde. De ondertoezichtstelling werd in november 2008 beëindigd omdat de hulpverlening effect leek te sorteren.
3.6
De raad heeft in januari 2013 een onderzoek ingesteld in verband met een verdenking van diefstal door een broer van [verzoekster]. Dat onderzoek is (ambtshalve) door de raad uitgebreid naar een beschermingsonderzoek.
3.7
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens dat beschermingsonderzoek van de raad is door de kinderrechter op 30 mei 2013 opnieuw de ondertoezichtstelling uitgesproken van [verzoekster] (en haar zestienjarige broer). Thuis waren heftige ruzies. [verzoekster] liep enkele malen weg en wilde uiteindelijk helemaal niet meer terugkeren naar de vader.
3.8
Op 7 augustus 2013 is [verzoekster] voor de eerste keer in een crisisgroep opgenomen en werd Ambulante Spoedhulp (ASH) ingezet. Nadat op 2 september 2013 haar broer gesloten werd opgenomen, ging [verzoekster] weer bij de vader wonen met ondersteuning in de vorm van Intensieve Pedagogische Thuiszorg (IPT). Deze ambulante hulpverlening bleek echter ontoereikend.
3.9
Op 16 februari 2014 is de thuissituatie ernstig geëscaleerd en is [verzoekster] wederom weggelopen van huis. De dag daarop werd zij voor de tweede maal opgenomen in de crisisgroep Nieuw Veldzicht (Intermezzo, Almere). Sindsdien gaat zij heen en weer tussen vader en moeder of is zij op een voor BJZ onbekend adres.
3.1
Op 13 maart 2014 heeft BJZ toestemming gegeven voor een tijdelijk verblijf van [verzoekster] bij haar moeder in [plaats] tot aan de plaatsing op de behandelgroep Nieuw Veldzicht. Dit ter voorkoming van verder wegloopgedrag. Tevens heeft de moeder een school voor [verzoekster] gevonden waar zij met plezier naar toe ging: [school]
.
3.11
Op 22 mei 2014 heeft het intakegesprek plaatsgevonden op de behandelgroep Nieuw Veldzicht waar inmiddels plek voor haar was. [verzoekster] heeft in overleg met BJZ enkele dagen bedenktijd gekregen, in afwachting van de uitspraak van de kinderrechter op 27 mei 2014. Ter zitting op genoemde datum is de ondertoezichtstelling van [verzoekster] voor de duur van een jaar verlengd en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van een jaar. [verzoekster] heeft vervolgens geweigerd naar de vrijgekomen plek voor haar bij Nieuw Veldzicht te gaan en sindsdien bestaat er bij BJZ onduidelijkheid over haar verblijfplaats.
3.12
Op 11 juni 2014 heeft [verzoekster] een zitting gehad bij de Officier van Justitie wegens verdenking van mishandeling van een leeftijdsgenote. Er is een OTP-afdoening (Oproeping ter Parkette) in de vorm van een werkstraf van 20 uur opgelegd.
3.13
[verzoekster] volgde VMBO onderwijs [school] maar is recent geschorst van die school. Op dit moment is zij aangemeld op Aquarius, een interne school van Intermezzo, locatie Nieuw Veldzicht (onderdeel van de Jeugdzorgorganisatie LSG Rentray/Intermezzo).
3.14
Op 19 juni 2014 heeft BJZ de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad een machtiging tot plaatsing van voornoemde minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlenen, conform en ter effectuering van het daarbij gevoegde indicatiebesluit, voor de duur van zes maanden, ingaande datum zitting. Bij het verzoekschrift is voorts onder meer een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper gevoegd gedagtekend 11 juni 2014.
3.15
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van BJZ toegewezen en machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een gesloten jeugdzorgvoorziening verleend met ingang van de dag van die beschikking voor de duur van zes maanden. Hiertegen richt zich het hoger beroep van [verzoekster].

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 29a WJZ is [verzoekster] ondanks haar minderjarigheid ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.2
Ingevolge artikel 29b lid 1 WJZ kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige (die onder toezicht is gesteld) in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k WJZ, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt.
4.3
Overeenkomstig artikel 29b lid 4 WJZ kan de machtiging slechts worden verleend indien de betrokken stichting een (indicatie)besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ heeft genomen dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet. Deze verklaring behoeft ingevolge artikel 29b lid 5 WJZ de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. In het onderhavige geval is aan deze voorwaarden voldaan, blijkens het tot de stukken behorende indicatiebesluit en instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper [X] van 11 juni 2014.
4.4
De machtiging kan ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ voorts slechts worden verleend indien de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn of haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.5
[verzoekster] is in dit verband blijkens haar beroepschrift en daarop gegeven mondelinge toelichting van mening dat zij weliswaar hulp nodig heeft, voor bijvoorbeeld haar agressie, maar dat die hulp ook in de thuiszetting bij de vader kan worden geboden. [verzoekster] beaamt verder dat zij beter moet leren omgaan met gezag en dat zij naar school toe moet. De plek in Nieuw Veldzicht, waar haar volgens BJZ deze benodigde hulp geboden kon worden, heeft zij echter geweigerd omdat zij tijdens de eerdere periodes dat zij daar verbleef heeft gezien en gemerkt dat dit voor haar geen geschikte plek is om te wonen. Op die locatie wordt volgens [verzoekster] veel drugs gebruikt en is er veel onrust op de groepen. [verzoekster] wil weer gewoon thuis bij haar vader wonen en daarnaast contact met haar moeder onderhouden. De school die zij in [plaats] bezocht, vond zij leuk en wil zij blijven bezoeken. In de periode dat zij bij de moeder in [plaats] verbleef was er niet altijd geld om naar school te gaan. De meest passende oplossing is volgens [verzoekster] hulpverlening in het gezin bij de vader waar zij woont, waarbij alle bewoners (dus ook haar vader en broers) betrokken worden.
4.6
BJZ heeft het standpunt van [verzoekster] ten aanzien van de onderhavige machtiging voor gesloten jeugdzorg gemotiveerd bestreden. Kort samengevat is BJZ van mening dat alle vormen van hulpverlening in ambulant kader en open uithuisplaatsing tot niets hebben geleid doordat [verzoekster] uiteindelijk haar eigen gang gaat en gesloten jeugdzorg op dit moment de enige mogelijkheid is om te waarborgen dat [verzoekster] de hulp krijgt die ze nodig heeft op weg naar volwassenheid. BJZ maakt zich ernstige zorgen over [verzoekster]. Haar schoolgang is opnieuw verstoord en zij leidt een zwervend bestaan. Sinds eind mei weet BJZ niet waar [verzoekster] verblijft. Er wordt naar haar gezocht onder meer op het adres bij haar vader maar daar is zij bij bezoeken van de politie niet aangetroffen. In het laatste contact dat BJZ onlangs met de vader had heeft hij aangegeven zich ook zorgen te maken over de verblijfplaats van [verzoekster]. De gesloten jeugdzorg zal niet langer duren dan nodig is en van daaruit kan aan zelfstandigheid gewerkt worden, bijvoorbeeld in de vorm van kamertraining.
4.7
Blijkens de door de advocate van [verzoekster] ter zitting overgelegde (ongedateerde) brief van de vader van [verzoekster], is hij van mening dat [verzoekster] nog een kans moet worden geboden om vanuit de thuissituatie bij hem te werken aan haar problemen en toekomst.
4.8
Het hof overweegt als volgt. Het hof is gebleken dat [verzoekster] ernstige gedragsproblemen laat zien, met name op het gebied van agressie en het omgaan met gezag. [verzoekster] heeft deze gedragsproblemen op zichzelf ook niet ontkend. Uit de stukken blijkt in dit verband onder meer dat [verzoekster] vanwege haar gedrag is geschorst van school (per
5 februari 2014) en dat zij in verband met een geweldsincident in juni 2014 een taakstraf heeft gekregen van de Officier van Justitie. Er zijn voorts inmiddels meerdere crisisopnamen geweest en [verzoekster] vertoont wegloopgedrag. Gedurende de laatste crisisopname is [verzoekster] bijvoorbeeld binnen twee weken driemaal weggelopen en onttrok zij zich geheel aan het gezag van de groepsleiding. Ook verbleef [verzoekster] wisselend bij de vader en de moeder (na weggelopen te zijn). Daarnaast bestaat onduidelijkheid over haar huidige verblijfplaats, in ieder geval bij de gezinsvoogd en gaat zij niet naar school. Aldus is sprake van ernstige problematiek bij [verzoekster], mede gelet op de conflictueuze en naar het oordeel van het hof zeer zorgelijke thuissituatie.
4.9
Gelet op het feit dat de eerder in de thuissituatie ingezette uitgebreide (ambulante) hulpverlening klaarblijkelijk onvoldoende effect heeft gehad voor [verzoekster] en het feit dat zij problemen heeft met het accepteren van gezag, heeft het hof er geen vertrouwen in dat de voor [verzoekster] noodzakelijk hulpverlening in een open setting van Jeugdzorg dan wel in de thuissituatie bij de ouders(s), kan plaatsvinden. Het hof heeft in dit verband de stellige indruk dat [verzoekster] de problematiek bagatelliseert. De gedragswetenschapper heeft in dit verband in de instemmingsverklaring onder meer opgemerkt dat [verzoekster] een verharde, zelfstandige indruk maakt, een kind dat de omstandigheden leerde overleven en waarvan de sociaal-emotionele ontwikkeling, waaronder moraal en geweten, ernstig tekortgekomen is.
4.1
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof daarom van oordeel dat ook voldaan is aan de voorwaarde bedoeld in artikel 29b lid 3 WJZ, namelijk dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.11
Aldus is de in geding zijnde machtiging voor gesloten jeugdzorg terecht en op goede gronden verleend door de kinderrechter en faalt het hoger beroep van [verzoekster].
4.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 8 juli 2014, waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. J.G. Idsardi en mr. D.J. Buijs en is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2014 in bijzijn van de griffier.